ECLI:NL:GHARL:2020:5979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.269.530
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake misbruik van recht door curator in faillissement van vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], de voormalig bestuurder van [B] B.V., die op 28 mei 2013 failliet is verklaard. De curator, die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B] B.V., heeft vorderingen ingesteld tegen [appellant] voor de terugbetaling van een geldlening van € 54.454 en een rekening-courant-schuld van € 173.325, beide met rente. De rechtbank Gelderland heeft deze vorderingen in eerste aanleg toegewezen.

[Appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij alles heeft gedaan om de curator tegemoet te komen, maar dat zijn schikkingsvoorstellen niet zijn geaccepteerd. Hij heeft ook gesteld dat de curator misbruik maakt van procesrecht door onnodige proceskosten te maken en vexatoire beslagen te leggen op zijn woning en bedrijfspand. Het hof heeft vastgesteld dat de curator terecht aanspraak maakt op de door hem gevorderde betalingen en dat de grief van [appellant] faalt.

Het hof heeft geoordeeld dat de curator niet onrechtmatig handelt door de vorderingen in te stellen, ook al is er geen verhaal. De vraag of de curator misbruik maakt van procesrecht is niet aan de orde, omdat de curator niet handelt in strijd met de belangen van de schuldeisers. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn vastgesteld op nihil, aangezien de curator verstek heeft laten gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.269.530
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem NL18.6187)
arrest van 28 juli 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.H. Vestiens,
tegen:
[de curator] ,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[B] B.V.,
kantoor houdende te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de curator,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van het geding blijkt uit:
-de appeldagvaarding van 23 mei 2019;
-de memorie van grieven, met producties;
-een nagekomen productie.
Aan de curator is verstek verleend.
1.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Het hof heeft arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis van 27 februari 2019.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

Het gaat in dit geding kort gezegd om het volgende. [appellant] was enig bestuurder van [B] B.V., welke vennootschap op 28 mei 2013 is failliet verklaard. De curator vordert van [appellant] terugbetaling van een geldlening ad € 54.454 en aflossing van een rekening-courant-schuld van [appellant] aan [B] B.V. ten bedrage van € 173.325, beide met rente. De rechtbank wees de vorderingen toe.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft tegen die beslissing een grief gericht. Hij voert aan dat hij er alles aan heeft gedaan om de curator tegemoet te komen in zijn verzoeken tot betaling van de vordering van [B] B.V. Hij heeft met behulp van zijn familie schikkingsbedragen aangeboden, die de curator niet heeft aanvaard. [appellant] is op aanvraag van de curator privé failliet verklaard, welk faillissement is opgeheven bij gebrek aan baten. De curator heeft conservatoire beslagen gelegd op de woning van [appellant] en op een bedrijfspand waarvan [appellant] mede-eigenaar is, hoewel uit taxatierapporten blijkt dat dit geen actief voor de boedel zal opleveren. De curator maakt misbruik van procesrecht door onnodig proceskosten te maken ten koste van de boedel en vexatoire beslagen te leggen, zulks ten nadele van de schuldeisers. De curator had de vordering achterwege moeten laten in verband met de betrokken belangen van [appellant] . [appellant] biedt geen verhaal, en zijn echtgenote is ernstig ziek. Mede als gevolg van de spanningen als gevolg van de procedure zijn er huwelijkse problemen ontstaan.
4.2
Het hof stelt voorop dat de vraag of de curator aanspraak heeft op de door hem gevorderde betalingen, een andere is dan de vraag of [appellant] voor die vordering verhaal biedt. [appellant] bestrijdt de aanspraak van de curator in hoger beroep niet langer. Die aanspraak staat daarmee vast. Dat [appellant] geen geld heeft om de vordering te voldoen, maakt dat niet anders.
4.3
[appellant] stelt dat de curator misbruik maakt van procesrecht. Daarvan zou sprake kunnen zijn, indien de curator een vordering zou instellen die evident ongegrond is en daarom, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. Dit kan het geval zijn als de vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de curator de onjuistheid kent, of op stellingen die geen kans van slagen hebben. Daarvan is in dit geval echter geen sprake, nu vaststaat dat de curator terecht aanspraak maakt op de door hem gevorderde betalingen.
4.4
Op zichzelf is denkbaar dat het instellen door een curator van een vordering die, bij gebrek aan verhaal, niet tot voordeel voor de boedel kan leiden, onrechtmatig is jegens de schuldeisers in het faillissement. Nu [appellant] niet één van die schuldeisers is, ligt de vraag of daarvan in dit geval sprake zou kunnen zijn, in dit geding niet voor.
4.5
[appellant] stelt voorts dat de door de curator gelegde beslagen vexatoir zijn. Nu [appellant] geen opheffing van de beslagen heeft verzocht, ligt ook dit onderwerp in dit geding niet ter beoordeling voor. Overigens merkt het hof op dat de beslagene van conservatoir beslag op onroerende zaken alleen hinder ondervindt, als hij de onroerende zaken wil of moet verkopen of bezwaren. Dat die situatie zich hier voordoet, stelt [appellant] echter niet.
4.6
Als de curator na dit arrest zou overgaan tot executie door de beslagen onroerende zaken executoriaal te verkopen, wordt dat anders. In dat geval is denkbaar dat die executie onrechtmatig zou zijn jegens [appellant] , als zijn stelling juist is dat die executie niets kan opleveren. In zo’n geval is sprake van een executiegeschil, dat zo nodig aan de voorzieningenrechter kan worden voorgelegd. Dat betekent evenwel niet dat de vordering die in dit geding voorligt, niet toewijsbaar zou zijn.

5.De slotsom

5.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grief faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Aangezien de curator verstek heeft laten gaan en dus geen kosten heeft gemaakt, worden die kosten bepaald op nihil.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 27 februari 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de curator bepaald op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, L.M. Croes en Ch.E. Bethlem, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.