Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld. De rechthebbende, geboren in 1961, heeft in eerste aanleg verzocht om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen omdat het niet was voorzien van een bereidverklaring van een bewindvoerder. Op 25 juni 2019 heeft de kantonrechter de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld, waarbij [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder is benoemd. De rechthebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en is in hoger beroep gegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2020 heeft de rechthebbende verklaard dat hij wil worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar dat hij niet verder wil met zijn huidige bewindvoerder. Het hof heeft de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om een bereidverklaring van een nieuwe bewindvoerder in te dienen. Na verschillende uitstelverzoeken heeft de rechthebbende echter besloten vast te houden aan zijn verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen, waarbij hij aangaf geen onderbewindstelling nodig te hebben.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbende zijn grief tegen de onderbewindstelling heeft ingetrokken en dat het niet aan hem vrijstaat om daarvan terug te komen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de schuldenlast problematisch is en de rechthebbende geen duidelijk overzicht heeft over zijn financiële situatie. Het verzoek van de rechthebbende om de huidige bewindvoerder te ontslaan is afgewezen, omdat hij onvoldoende gewichtige redenen heeft aangetoond voor dit verzoek.