ECLI:NL:GHARL:2020:5882

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
200.266.529/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en verzoek tot wijziging van bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld. De rechthebbende, geboren in 1961, heeft in eerste aanleg verzocht om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen omdat het niet was voorzien van een bereidverklaring van een bewindvoerder. Op 25 juni 2019 heeft de kantonrechter de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld, waarbij [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder is benoemd. De rechthebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en is in hoger beroep gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2020 heeft de rechthebbende verklaard dat hij wil worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar dat hij niet verder wil met zijn huidige bewindvoerder. Het hof heeft de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om een bereidverklaring van een nieuwe bewindvoerder in te dienen. Na verschillende uitstelverzoeken heeft de rechthebbende echter besloten vast te houden aan zijn verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen, waarbij hij aangaf geen onderbewindstelling nodig te hebben.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechthebbende zijn grief tegen de onderbewindstelling heeft ingetrokken en dat het niet aan hem vrijstaat om daarvan terug te komen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat de schuldenlast problematisch is en de rechthebbende geen duidelijk overzicht heeft over zijn financiële situatie. Het verzoek van de rechthebbende om de huidige bewindvoerder te ontslaan is afgewezen, omdat hij onvoldoende gewichtige redenen heeft aangetoond voor dit verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.529/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7377506)
beschikking van 21 juli 2020
inzake
[verzoeker],
wonende op een geheim te houden adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: rechthebbende,
advocaat: mr. C.M. Achekar te Almere.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[A] ,

wonende te [B] ,
de moeder van rechthebbende,
2. [C],
wonende te [D] ,
de zus van rechthebbende,
3. [E],
wonende te [B] ,
de broer van rechthebbende.
Als informant is aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
kantoorhoudende te [F] ,
verder ook te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 25 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Achekar van 14 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achekar van 4 november 2019 met productie(s);
- een brief van de bewindvoerder van 15 januari 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2020 plaatsgevonden. Verschenen is rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat. Ter zitting heeft mr. Achekar een
e-mailbericht d.d. 11 maart 2020 van een administratief medewerker van het bewindsbureau van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, overgelegd met betrekking tot twee door de rechtbank op respectievelijk 15 augustus 2018 en 23 oktober 2018 ontvangen verzoekschriften van rechthebbende.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen vier journaalberichten van mr. Achekar van respectievelijk 24 maart 2020, 7 april 2020, 18 mei 2020 en 4 juni 2020, alle met een begeleidende brief.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1961.
3.2
Op 15 augustus 2018 heeft de kantonrechter een verzoekschrift van rechthebbende ontvangen, waarin werd verzocht om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Aangezien dit verzoek niet was voorzien van een bereidverklaring van een bewindvoerder, is dit verzoekschrift niet in behandeling genomen en retour gestuurd naar rechthebbende.
Op 22 oktober 2018 heeft de kantonrechter opnieuw een verzoekschrift van rechthebbende ontvangen. Het betreft het formulier "Verzoek tot onderbewindstelling en/of instelling van mentorschap". Bij vraag 4 "Verzoek tot onderbewindstelling / instelling mentorschap" heeft rechthebbende niets aangekruist. Bij vraag 5a. "Reden voor het verzoek tot onderbewindstelling" heeft rechthebbende ingevuld "vraag voor WSNP". Bij vraag 5e. "Te benoemen tot bewindvoerder" heeft rechthebbende niets ingevuld.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 25 juni 2019 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
3.4
Bij brief van 26 juni 2019 gericht aan de kantonrechter, heeft rechthebbende bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking. Rechthebbende heeft hierin onder meer geschreven: "Het is niet de juiste bewindvoerder wat ik gevraagd heb. de vraag was verzoek tot WSNP. Mijn familie is er ook niet mee eens. ik stel een bewindvoerder voor van de Kerk als mijn vraag voor de WSNP niet goed is."
3.5
Naar aanleiding van voornoemde brief heeft de kantonrechter bij brief van 5 juli 2019 aan rechthebbende bericht dat bezwaar tegen een beslissing van de kantonrechter niet kan via een brief aan de kantonrechter en dat de brief van rechthebbende daarom niet inhoudelijk in behandeling zal worden genomen. Verder heeft de kantonrechter geschreven dat als belanghebbende het niet eens is met de beslissing van de kantonrechter hij hoger beroep dient in te stellen bij dit hof.

4.De omvang van het geschil

Rechthebbende is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 juni 2019. Deze grief ziet op de onderbewindstelling. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende naar voren gekomen en afgesproken. Rechthebbende heeft verklaard dat hij wil worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en dat hij met geen enkele andere maatregel akkoord is. Het hof heeft rechthebbende voorgehouden dat uit het schrijven van de bewindvoerder van 15 januari 2020 blijkt dat de bewindvoerder vindt dat rechthebbende het bewind hard nodig heeft en dat hij rechthebbende naar een schuldsaneringstraject wil leiden.
Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft mr. Achekar namens rechthebbende verklaard dat het doel van rechthebbende is om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, dat hij dat echter niet zonder hulp kan bereiken, maar dat hij niet met zijn huidige bewindvoerder verder wil. Mr. Achekar heeft het hof daarom voorgesteld om de onderbewindstelling te handhaven maar wel een andere bewindvoerder te benoemen, en het hof verzocht om rechthebbende in de gelegenheid te stellen om een bereidverklaring van een beoogd bewindvoerder in te dienen. Desgevraagd heeft mr. Achekar verklaard dat, als het hof met het voorstel akkoord gaat, rechthebbendes grief gericht tegen de onderbewindstelling komt te vervallen en dat rechthebbende daarvoor in de plaats een nieuwe grief aanvoert tegen de benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder van rechthebbende.
Het hof heeft - na opnieuw een korte schorsing van de mondelinge behandeling - kenbaar gemaakt voornoemd voorstel, waarbij de onderbewindstelling in stand blijft maar met een andere bewindvoerder, in de onderhavige situatie een goede oplossing te vinden en met het voorstel akkoord te zijn. Het hof heeft rechthebbende vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de mondelinge behandeling een bereidverklaring van een beoogd bewindvoerder in te dienen.
5.2
Vervolgens heeft het hof drie uitstelverzoeken van rechthebbende ontvangen, omdat het vanwege de maatregelen naar aanleiding van het corona-virus rechthebbende niet is gelukt een bewindvoerder te vinden en/of een intakegesprek te laten plaatsvinden. Het hof heeft deze verzoeken toegewezen. Bij journaalbericht van 4 juni 2020 heeft mr. Achekar aan het hof bericht dat er inmiddels een intakegesprek met een bewindvoerder heeft plaatsgevonden, maar dat rechthebbende na dit gesprek heeft besloten vast te houden aan zijn eerdere verzoek om de bestreden beschikking te vernietigen. Rechthebbende heeft daarbij aangegeven dat hij meent geen onderbewindstelling nodig te hebben en dat hij in eerste aanleg nooit heeft verzocht om een onderbewindstelling.
5.3
Naar het oordeel van het hof volgt uit hetgeen hiervoor onder 5.1 is weergegeven dat rechthebbende ter zitting zijn grief tegen de onderbewindstelling heeft ingetrokken. Het staat rechthebbende in de onderhavige omstandigheden niet vrij daarvan terug te komen.
Overigens is het hof van oordeel dat uit de brief van de bewindvoerder van 15 januari 2020 volgt dat rechthebbende terecht onder bewind is gesteld. De schuldenlast is problematisch, rechthebbende werd bijna uit zijn huis gezet en hij had al drie jaren geen verwarming in huis. Ter zitting heeft de rechthebbende geen duidelijk antwoord kunnen geven op vragen over zijn schulden. Hij lijkt geen overzicht te hebben. Wel heeft rechthebbende verklaard dat hij al vanaf 2017 bezig is zijn faillissement aan te vragen, maar dat hem dat niet lukt.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking van de kantonrechter voor zover deze ziet op de onderbewindstelling bekrachtigen.
5.4
Ter beoordeling aan het hof ligt dan uitsluitend nog voor het verzoek van rechthebbende om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een andere bewindvoerder te benoemen. Het hof overweegt met betrekking tot dit verzoek als volgt.
Los van het feit dat rechthebbende - ondanks hiertoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld - geen bereidverklaring van een beoogd bewindvoerder heeft overgelegd, heeft rechthebbende onvoldoende aangetoond dat er sprake is van gewichtige redenen die het ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen. Rechthebbende heeft ter zitting aangevoerd dat hij moeite ervaart met de wijze van communicatie door de bewindvoerder. Volgens rechthebbende communiceert de bewindvoerder niet zoals een professionele bewindvoerder behoort te doen en is er sprake van het uiten van bedreigingen door de bewindvoerder. Naar het oordeel van het hof heeft rechthebbende deze stellingen niet/onvoldoende onderbouwd. Ook overigens is het hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat de bewindvoerder zijn taken als bewindvoerder niet naar behoren uitvoert, dan wel dat er anderszins sprake is van gewichtige redenen die tot zijn ontslag moeten leiden. Het hof zal het verzoek van rechthebbende tot wijziging van de bewindvoerder dan ook afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 25 juni 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.