ECLI:NL:GHARL:2020:5814

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
21-001157-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor seksuele misdrijven na een Tinder-date, met bewijs van GHB gebruik en de gevolgen voor het slachtoffer

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man die na een Tinder-date een vrouw heeft misbruikt. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, omdat hij seks had met de vrouw terwijl zij onder invloed was van alcohol en GHB, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen. Het hof oordeelde dat, in tegenstelling tot de rechtbank, niet bewezen kon worden dat de man de vrouw had verkracht of dat hij haar GHB had toegediend. De man moet de vrouw een schadevergoeding van ruim € 4.000 betalen, waarvan € 3.000 voor immateriële schade. De zaak kwam voort uit een hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin de man was veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging kwam. De zaak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven en de impact op slachtoffers, evenals de juridische nuances rond bewijsvoering in dergelijke zaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001157-19
Uitspraak d.d.: 17 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 februari 2019 met parketnummer 05-740206-18 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 december 2019 en 3 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft bij vonnis van 28 februari 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van
- kort gezegd - verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd en het opzettelijk aanwezig hebben van GHB, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met daaraan verbonden algemene en bijzondere voorwaarden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:

1.primair

hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de nacht van 30 september 2017 op 1 oktober 2017 op één of meer locaties op de route tussen Nijmegen en Kampen, in ieder geval (telkens) in Nederland, door geweld en/of door één of meer andere feitelijkheden, een persoon, te weten [aangeefster] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het brengen van zijn penis in haar mond en/of het brengen van zijn penis en/of één of meer vingers in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen,
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte die [aangeefster] heeft gedrogeerd met GHB (terwijl hij wist dat zij ook één of meerdere alcoholische drankjes had gedronken) (waardoor zij niet meer in staat was om weerstand aan verdachte te bieden), terwijl verdachte daarnaast voorbij is gegaan aan eerder door die [aangeefster] afgegeven verbale en/of non-verbale signalen dat zij geen seksueel contact met hem wenste;

1.subsidiair

hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de nacht van 30 september 2017 op 1 oktober 2017 op één of meer locaties op de route tussen Nijmegen en Kampen, in ieder geval (telkens) in Nederland, met een persoon, te weten [aangeefster] , van wie verdachte wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen en/of kenbaar te maken en/of daartegen weerstand te bieden (die [aangeefster] verkeerde onder invloed van GHB en/of alcohol), handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] te weten het brengen van zijn penis in haar mond en/of het brengen van zijn penis in haar vagina en/of één of meer vingers in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen;

2.primair

hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de nacht van 30 september 2017 op 1 oktober 2017 te Nijmegen en/of op één of meer locaties op de route tussen Nijmegen en Kampen, in ieder geval (telkens) in Nederland, door geweld en/of door één of meer andere feitelijkheden, een persoon, te weten [aangeefster] , heeft gedwongen tot plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, door zijn tong in haar mond te duwen en/of haar borsten en/of haar schaamstreek te betasten, waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte die [aangeefster] heeft gedrogeerd met GHB (terwijl hij wist dat zij ook één of meerdere alcoholische drankjes had gedronken) (waardoor zij niet meer in staat was om weerstand aan verdachte te bieden), terwijl verdachte daarnaast voorbij is gegaan aan eerder door die [aangeefster] afgegeven verbale en/of non-verbale signalen dat zij geen seksueel contact met hem wenste;

2.subsidiair

hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de nacht van 30 september 2017 op 1 oktober 2017 te Nijmegen en/of op één of meer locaties op de route tussen Nijmegen en Kampen, in ieder geval (telkens) in Nederland, met een persoon, te weten [aangeefster] , van wie verdachte wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn, of lichamelijke onmacht verkeerde waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen en/of kenbaar te maken en/of daartegen weerstand te bieden (die [aangeefster] verkeerde onder invloed van GHB en/of alcohol), buiten echt ontuchtige handelingen heeft verricht, bestaande die handelingen uit het duwen van zijn tong in haar mond en/of het betasten van haar borsten en/of schaamstreek.

3.

hij in of omstreeks de periode van 30 september 2017 tot en met 1 oktober 2017, te
Emmeloord, in ieder geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ruim/circa 100 milliliter GHB, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten, in die zin dat verdachte met de aangeefster seksuele handelingen heeft gepleegd, die onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster, terwijl hij wist dat aangeefster gedrogeerd was en verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. Voorts acht de advocaat-generaal het onder 3 tenlastegelegde feit, het opzettelijk aanwezig hebben van 100 milliliter GHB, wettig en overtuigend bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting dan wel dat hij aangeefster [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Ook kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat aangeefster gedrogeerd was door verdachte en niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen met betrekking tot de seksuele gedragingen, dan wel daar weerstand tegen te bieden. Aangeefster is zelf overgegaan tot seksuele handelingen en niet is gebleken dat zij (non)verbale signalen heeft gegeven dat zij geen seks met verdachte wilde. Voorts wordt door de raadsman betwist dat kan worden bewezen dat aangeefster op het moment dat de seksuele handelingen plaatsvonden in staat van verminderde bewustzijn verkeerde, feit 1 subsidiair en 2 subsidiair. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Ten slotte heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ongeveer 100 milliliter GHB aanwezig heeft gehad. Verdachte betwist dat de aangetroffen flesjes van hem waren en ook is onvoldoende komen vast te staan dat de aangetroffen flesjes GHB bevatten, nu er slechts een indicatieve drugstest is gedaan.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Verdachte en aangeefster hebben elkaar leren kennen via Tinder en hebben daarna via onder meer WhatsApp met elkaar gecommuniceerd. Uiteindelijk is het gekomen tot een date op 30 september 2017 in Nijmegen waar zij elkaar voor het eerst hebben ontmoet en naar een café zijn gegaan.
De lezingen van verdachte en aangeefster over wat er vervolgens bij en na hun afspraak in Nijmegen is gebeurd op 30 september 2017 en 1 oktober 2017 lopen op een aantal essentiële punten uiteen. Voor een goed begrip van de zaak vat het hof deze lezingen eerst in het kort samen. Vervolgens bespreekt het hof de vraag of en zo ja, in hoeverre, het tenlastegelegde bewezen wordt geacht.
Lezing aangeefster
Aangeefster heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat zij tijdens de afspraak met verdachte twee wijntjes heeft gedronken. Hierna is ze overgestapt op gin-tonic. Na een tweede gin-tonic is zij naar de wc gegaan. Toen zij terugkwam, dronk zij het laatste restje uit haar glas en proefde zij dat dit heel bitter smaakte. Zij heeft toen nog een gin-tonic besteld. Na een kwart van het glas opgedronken te hebben, voelde zij zich enorm aangeschoten, zelfs een beetje dronken. Verdachte zei vervolgens tegen haar dat hij wel verwachtte dat zij het hele glas leeg zou drinken en drong wat aan. Aangeefster heeft toen het hele glas leeggedronken. Zij voelde dat ze niet stevig op haar benen stond toen zij opstond. Zij voelde zich aangeschoten, zelfs een beetje dronken, en heeft dit ook tegen verdachte gezegd. Volgens aangeefster kon zij niet meer recht lopen en waggelde ze. Verdachte hield haar daarom vast. Het andere moment was ze overmatig vrolijk en begon ze te huppelen. Bij de parkeergarage aangekomen voelde zij dat ze niet meer goed op haar benen kon staan en dat zij alleen maar bezig was om haar evenwicht te bewaren. Verdachte zou haar met de auto naar station Blerick bij Venlo brengen, maar aangeefster was erg moe en viel in de auto snel in slaap. Ze voelde zich misselijk en beroerd. Verdachte is daarom twee keer gestopt, één keer omdat zij vreselijke buikkrampen had en één keer omdat zij moest overgeven. Beide keren is zij vervolgens in de auto weer in slaapgevallen. Tussendoor werd ze soms even wakker, waarna ze weer in slaap viel.
Aangeefster heeft verklaard niet vrijwillig GHB te hebben gebruikt bij de afspraak met verdachte. Zij heeft tegenover de politie verklaard de smaak van GHB te herkennen. Zij heeft ook verklaard dat zij zelf een keer GHB heeft geprobeerd. Bij haar verhoor door de rechter-commissaris heeft aangeefster echter verklaard niet eerder GHB te hebben gebruikt.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij op weg naar de parkeergarage naar de wc moest. Toen zij daarna haar handen ging wassen, stond verdachte heel dicht tegen haar aan en wilde hij haar tongzoenen. Aangeefster heeft toen haar tanden op elkaar gedrukt en hem weggeduwd. Toen aangeefster na de tweede stop weer in de auto ging zitten, begon verdachte aan haar te zitten. Verdachte wreef met zijn hand over haar been. Ook trok hij haar been een beetje naar buiten en ging hij met zijn hand in de richting van haar vagina. Ook pakte hij met zijn andere hand haar rechterborst vast. Volgens aangeefster heeft zij geprobeerd verdachte weg te duwen en heeft zij gezegd dat zij dit niet wilde en dat verdachte moest stoppen. Vervolgens viel zij weer weg. Toen zij wakker werd, zag zij verdachte voor zich. Volgens aangeefster had verdachte zijn penis in zijn hand en hoorde zij hem zeggen dat zij hem net zo lekker aan het pijpen was. Aangeefster schrok hiervan, maar zakte opnieuw weg. Toen zij weer wakker werd, stond de auto stil langs de weg. Aangeefster kon niet zien waar zij waren, maar hoorde verdachte zeggen dat ze de auto uit moest omdat zij aan het stuur zou hebben getrokken. Toen zij niet wilde uitstappen en om uitleg vroeg, heeft verdachte haar portier opengemaakt, haar spullen naar buiten gegooid en haar de auto uitgeduwd. Vervolgens is verdachte weggereden. Aangeefster wist niet waar zij was, ontdekte dat haar telefoon weg was en is gaan lopen en kwam kort daarna bij een McDonalds, naar bleek in Kampen, terecht.
Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat zij gedrogeerd was en niet precies weet wat verdachte bij haar heeft gedaan.
Lezing verdachte
Verdachte heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat hij om uiteenlopende redenen niet is verschenen bij twee eerdere afspraken met aangeefster. Omdat aangeefster daarover verbolgen was en om het goed te maken had hij een kostbaar lingeriesetje voor haar gekocht. Hierover had hij met aangeefster WhatsApp contact gehad. Als het zou klikken die avond, zou zij hem daarvoor in ruil een hoogtepunt geven. Tijdens de afspraak heeft hij met aangeefster wijn gedronken. Na twee glazen wijn, wilde aangeefster gin-tonic drinken. Verdachte heeft toen een gin-tonic voor aangeefster en een cola voor zichzelf besteld. Ook heeft verdachte een ‘GHB-tje’ genomen. Verdachte had dit met aangeefster besproken. Volgens verdachte was aangeefster ook bekend met GHB. Na nog een gin-tonic en cola gedronken te hebben, heeft verdachte weer GHB genomen. Aangeefster heeft hierop aangegeven ook GHB te willen gebruiken, maar dat verdachte dan nog wel een keer drankjes moest halen om de vieze smaak weg te spoelen. Verdachte heeft hierop tegen aangeefster gezegd dat er een spuitje met GHB in zijn jas zat en dat zij daarvan kon pakken. Vervolgens heeft verdachte een derde gin-tonic en een cola besteld en is hij naar de wc gegaan. Bij terugkomst vertelde aangeefster hem dat zij GHB in haar glas had gedaan. Verdachte zag dat er 1 tot 2 ml minder GHB in het spuitje zat waar normaal 3 ml in zat. Dit was rond 21.30 uur.
Rond 22.15 uur zijn aangeefster en hij samen naar de parkeergarage gelopen. Aangeefster was toen een beetje aangeschoten, een beetje dronken, aldus verdachte. Onderweg naar de auto is aangeefster naar de wc geweest. Ook hebben ze twee keer gezoend. In de auto heeft aangeefster hem gevraagd of hij het goed vond dat zij hem onderweg een hoogtepunt gaf. Na vijf minuten rijden werd aangeefster niet lekker en vroeg zij verdachte te stoppen omdat zij moest overgegeven. Nadat zij weer verder waren gereden, haalde aangeefster verdachtes piemel uit zijn broek en begon zij hem af te trekken en te pijpen. Toen aangeefster aangaf weer misselijk te zijn, heeft verdachte de auto opnieuw gestopt. Volgens verdachte verbaasde het hem niet dat aangeefster misselijk was want zij had vrij veel gedronken en ook GHB gebruikt. Nadat aangeefster weer in de auto was gestapt, heeft zij hem afgetrokken en is hij klaargekomen. Aangeefster heeft vervolgens gevraagd of verdachte het goed vond dat ze ging slapen. Verdachte heeft hierop de stoel van aangeefster naar achteren gezet waardoor hij over haar heen moest buigen en is doorgereden naar Blerick. Iets voor 24.00 uur was verdachte bij het station in Blerick. Aangeefster werd moeilijk wakker en wilde de auto niet uit. Verdachte is toen terug naar huis gereden, heeft haar gezegd dat zij niet bij hem kon slapen en was vast van plan om aangeefster ergens onderweg op een treinstation af te zetten. Tussen Zwolle en Kampen kwam aangeefster een beetje bij. Volgens verdachte heeft aangeefster toen aan zijn stuur getrokken waardoor ze bijna in de vangrail hingen. Of aangeefster toen wakker was of nog een beetje sliep, kon hij niet zeggen. Verdachte was naar zijn zeggen klaar met aangeefster en heeft vervolgens de eerste afslag bij Kampen, in de buurt van Mc Donalds, genomen en heeft haar de auto uitgezet. Volgens verdachte was aangeefster toen weer helemaal wakker, helder en goed bij haar verstand. Later ontdekte hij dat aangeefster haar telefoon in zijn auto had laten liggen.
Oordeel van het hof
Toestand aangeefster
Uit de verklaringen van aangeefster en verdachte leidt het hof af dat aangeefster aan het einde van de avond van 30 september 2017 onder invloed van GHB en alcohol verkeerde. Dit wordt bevestigd door het toxicologisch onderzoek en de correctie daarop van het NFI. Uit de schriftelijke beantwoording van de vragen die daarover aan het NFI zijn gesteld en uit de verklaring van de opsteller daarvan, drs. R. van der Hulst, als deskundige ter zitting, leidt het hof af dat de door aangeefster beschreven gedragingen (dronken en euforisch gedrag, in slaap vallen, overgeven en opnieuw wegvallen) kunnen passen in dat beeld. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat aangeefster in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, ook toen de hierna te bespreken seksuele handelingen werden verricht. Het hof acht echter – gelet op de andersluidende verklaring van verdachte en de omstandigheid dat aangeefster over eerder gebruik van GHB (zonder nadere toelichting) wisselend heeft verklaard – niet buiten redelijke twijfel bewezen dat het verdachte is geweest die aangeefster in die toestand heeft gebracht.
Wel acht het hof bewezen dat verdachte wist dat zij, zoals hiervoor is overwogen, in een toestand van verminderd bewustzijn verkeerde, toen de - hieronder te bespreken - seksuele handelingen door hem werden verricht.
De wetenschap van verdachte omtrent de toestand van verminderd bewustzijn bij aangeefster wordt tevens bevestigd door een op 2 oktober 2017 getapt telefoongesprek dat verdachte met [naam vriendin verdachte] , een vriendin van verdachte, heeft gevoerd waarin verdachte zegt dat hij een meid die ongelofelijk dronken is geworden naar Blerick zou brengen, dat er niks uit haar kwam en dat zij bij Kampen pas echt wakker werd en weer bijkwam en dat hij haar toen de auto heeft ‘uitgeflikkerd’.
Niet bewezen seksuele handelingen
Tenlastegelegd is onder 1 primair en subsidiair kort gezegd dat verdachte met zijn penis en/of vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van aangeefster is geweest.
Aangeefster heeft verklaard niet te weten of dat is gebeurd. Verdachte heeft deze handelingen ontkend. Bij deze stand van zaken is het de vraag of met name uit het forensisch onderzoek buiten redelijke twijfel kan worden afgeleid dat dit het geval is geweest. Dit is naar het oordeel van het hof niet het geval.
  • Uit het NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek volgt dat bij het DNA-onderzoek aan de bemonsteringen uit de onderzoekset zedendelicten bij aangeefster diep vaginaal en tussen de binnenste schaamlippen aanwijzingen voor spermavloeistof zijn aangetroffen, maar (microscopisch) geen spermacellen. Van deze bemonsteringen zijn Y-chromosomale DNA-profielen verkregen, die een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte. Het NFI heeft nader onderzoek gedaan naar de bewijskracht van het tussen de binnenste schaamlippen aangetroffen DNA.
  • Daarnaast zijn er bemonsteringen van de slip van aangeefster genomen. In de bemonsteringen AAKJ304NL#01 (buitenzijde van de rechterzijde van de tailleband) en #04 binnenzijde van de linkerzijde van de tailleband) zijn DNA-mengprofielen verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van twee personen. De DNA-profielen van aangeefster en verdachte matchen met deze DNA-mengprofielen. Dit betekent dat deze bemonstering naast celmateriaal van aangeefster, celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte. Door het NFI is dit echter niet nader onderzocht en er is geen bewijskracht aan toegekend.
  • Daar komt bij dat aangeefster heeft aangegeven dat zij niks voelde en dat de arts in het ziekenhuis had gezegd dat het er rustig uit zag. Tijdens het forensisch onderzoek op 1 oktober 2017 is er bij aangeefster geen letsel of dergelijke waargenomen. Ook verder werden er geen bijzonderheden waargenomen. (Naar het hof in deze telkens begrijpt: in of rond de vagina van aangeefster).
  • Het hof heeft niet vast kunnen stellen hoe mogelijke spermasporen van verdachte terecht zijn gekomen in de slip van aangeefster dan wel tussen haar binnenste schaamlippen en/of diep vaginaal. Het hof kan niet uitsluiten dat de spermasporen door secundaire overdracht in de slip van aangeefster terecht zijn gekomen. Daarbij is van belang dat aangeefster spermasporen aan haar handen had en dat aangeefster zich heeft omgekleed.
Op grond van een en ander acht het hof het voorhanden bewijsmateriaal onvoldoende redengevend om tot een bewezenverklaring van het vaginale binnendringen te kunnen komen.
Evenmin acht het hof op grond van de voorhanden bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel vaststaan dat verdachte de borsten en de schaamstreek van aangeefster heeft betast. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte over haar been wreef en met zijn hand in de richting van haar vagina ging. Bij gelegenheid van haar verhoor bij de
raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte met zijn hand tussen haar benen ging en dat zij die hand wegduwde. Zij heeft niet verklaard dat verdachte haar vagina of schaamstreek heeft aangeraakt. Reeds daarom acht het hof dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen.
Aangeefster heeft wisselend verklaard over het moment dat verdachte aan haar borst en been zou hebben gezeten en in het bijzonder op het punt of zij in slaap was en door die handelingen wakker werd. Bij gelegenheid van haar verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat zij gedrogeerd was en niet weet wat verdachte allemaal precies met haar heeft gedaan. Bij deze stand van zaken komt het hof, hoewel niet voor ieder onderdeel van de tenlastelegging meerdere bewijsmiddelen voorhanden hoeven te zijn, ook niet tot een bewezenverklaring van het betasten van de borsten.
Ten aanzien van de tenlastegelegde tongzoen kan in het midden blijven of verdachte zijn tong in de mond van aangeefster heeft geduwd, nu aangeefster op dat moment klaarblijkelijk nog niet in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde omdat zij nog redelijk adequaat reageerde door haar tanden op elkaar te doen en verdachte weg te duwen. Ook ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging zal het hof verdachte vrij spreken.
Conclusie is dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Wel bewezen seksuele handeling
Het hof leidt uit de verklaringen van aangeefster en de tegenover de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaringen van verdachte af dat verdachte met zijn penis in de mond van aangeefster is geweest. In de zojuist genoemde verklaringen wordt zonder voorbehoud gesproken van ‘pijpen’. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het gewone spraakgebruik met “pijpen” wordt bedoeld “de penis in de mond nemen” of “afzuigen”. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gezegd dat hij met ‘pijpen’ bedoelde dat aangeefster zijn penis heeft gelikt en gezoend maar niet in haar mond heeft gehad zodat geen sprake zou zijn van binnendringen, maar het hof hecht geen geloof aan deze verklaring die eerst ter zitting in hoger beroep is gedaan, terwijl verdachte eerder - vanaf enkele maanden na het feit en de aangifte - gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over de gang van zaken zoals die zich volgens hem zou hebben afgespeeld en dit daarbij niet naar voren heeft gebracht.
Dat sprake is van pijpen waarbij of aansluitend waaraan verdachte is klaargekomen, leidt het hof ook af uit het feit dat in het haar van aangeefster sperma is aangetroffen waaruit een DNA-profiel is verkregen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte waarbij de kans dat dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man kleiner is dan één op één miljard en uit de verklaring van verdachte zelf ten overstaan van de rechtbank dat hij in de auto klaarkwam en sperma over zich heen had. Hij zou aangeefster nog gewezen hebben op een trui waarop ook zij zijn sperma kon afvegen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De raadsman heeft op gronden al hierboven vermeld zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 1 oktober 2017 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte aan de [adres] De medebewoonster van verdachte, [getuige] , heeft toen verklaard dat de zilverkleurige koelvriescombinatie in gebruik was van verdachte, haar medebewoner. Volgens [getuige] waren de drie daarin aangetroffen flessen van verdachte en bevatten deze GHB. De verklaring van [getuige] , dat de drie flessen GHB bevatten, wordt bevestigd door de indicatieve test. Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen GHB in de koelkast van hem en [getuige] was. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij op
30 september 2017 GHB bij zich had en dat hij die avond ook GHB heeft gebruikt. In hoger beroep heeft verdachte verklaard dat de injectiespuit die is gevonden in de auto waarin hij van 30 september op 1 oktober 2017 heeft gereden van hem was en dat er GHB in zat. Uit een en ander leidt het hof af dat de aangetroffen stof GHB was en dat het verdachte was die deze GHB voorhanden had.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.subsidiair

hij
(op één of meerdere tijdstippen)in
of omstreeksde nacht van 30 september 2017 op 1 oktober 2017
op één of meer locaties op de route tussen Nijmegen en Kampen, in ieder geval (telkens)in Nederland, met een persoon, te weten [aangeefster] , van wie verdachte wist dat deze in staat van
bewusteloosheid,verminderd bewustzijn
of lichamelijke onmachtverkeerde waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen en/of kenbaar te maken en/of daartegen weerstand te bieden (die [aangeefster] verkeerde onder invloed van GHB en
/ofalcohol), handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] te weten het brengen van zijn penis in haar mond
en/of het brengen van zijn penis in haar vagina en/of één of meer vingers in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen;
3.hij in
of omstreeksde periode van 30 september 2017 tot en met 1 oktober 2017, te
Emmeloord,
in ieder geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in totaal
)ruim
/circa100 milliliter GHB,
althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur),zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte - kort gezegd - wegens verkrachting, feitelijke aanranding van de eerbaarheid en het opzettelijk voorhanden hebben van GHB veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring onder 3 en opnieuw rechtdoende - na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep - bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 1 primair en 2 primair, verdachte te veroordelen tot een zelfde straf als de rechtbank heeft gedaan.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij deels toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van de indertijd
25-jarige [aangeefster] tijdens hun allereerste ontmoeting. Hij heeft dat met name gedaan door zich door haar te laten pijpen wetende dat zij onder invloed was van GHB en alcohol en, kort gezegd, in een staat van onmacht verkeerde. Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Vervolgens heeft hij haar op een verlaten en voor haar onbekende plek uit de auto gezet en haar met medeneming van haar mobiele telefoon volstrekt ontredderd achter gelaten
.Slachtoffers van zulke feiten ondervinden vaak langdurig psychisch nadelige gevolgen. Dat geldt ook voor het slachtoffer in deze zaak, zoals blijkt uit wat haar advocaat op zitting naar voren heeft gebracht. Het gebeurde heeft het slachtoffer enorm aangegrepen en zij lijkt daar, bijna drie jaar later, niet overheen. Verdachte van zijn kant heeft er op geen enkele wijze blijk van gegeven in te zien hoe kwalijk zijn handelen is geweest en wat daarvan de gevolgen voor het slachtoffer zijn.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 100 ml GHB.
Bij de bepaling van de strafmaat is voorts gelet op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 3 juni 2020 waaruit blijkt dat verdachte bij thans onherroepelijke uitspraken eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld, onder meer voor Opiumwet gerelateerde feiten. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof zoekt voor de bepaling voor de strafoplegging aansluiting bij het rechterlijk oriëntatiepunt voor verkrachting, te weten 24 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en neemt dat oriëntatiepunt als vertrekpunt.
Het bewezenverklaarde aanwezig hebben van GHB legt bij de bepaling van de op te leggen straf voor het hof geen noemenswaardig gewicht in de schaal.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf heeft het hof ook gelet op de persoon van de verdachte. Hij was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 32 jaar oud. Hij is eerder veroordeeld, maar niet voor een zedendelict.
Uit het over hem uitgebrachte psychologisch rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met zowel narcistische als antisociale trekken. Tevens is sprake van een gebrek aan empathie en van manipulatief en antisociaal gedrag. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor problematisch middelengebruik, waaronder GHB. Met betrekking tot de vraag of het tenlastegelegde hem kan worden toegerekend stelt de psycholoog vast dat er bij verdachte sprake is van zowel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en (in verband met het middelengebruik) als van een ziekelijke stoornis. In hoeverre verdachtes problematiek de toerekenbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde misbruik beïnvloedde, kon de psycholoog echter niet vaststellen nu verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en gedachten ten tijde van het tenlastegelegde misbruik. Evenmin is zicht verkregen op zijn seksualiteitsbeleving noch op de mate van planning van het tenlastegelegde.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende vaststaan dat de feiten niet volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend en rekent hem de feiten volledig toe.
Uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van Iriszorg is op te maken dat het contact met de reclassering moeizaam verloopt, dat men geen eenduidig beeld van verdachte heeft met betrekking tot het tenlastegelegde omdat verdachte zijn verhaal telkens aanpast als er nieuwe informatie beschikbaar komt, dat verdachte gebelgd was dat hij werd verbonden aan de verslavingszorg. De reclassering adviseert om verdachte bij schuldigverklaring geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Al het voorgaande in acht nemend acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.970,31. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 29.509,10, bestaande uit € 22.509,10 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Door verdachte is de vordering betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, in die zin dat de materiële schade tot het bedrag van € 993,23 zal worden toegewezen.
Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
Kledingschade € 324,23
Telefoonkosten € 669,00
Het hof acht volledige toewijzing van de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de kledingschade op zijn plaats omdat deze kleding zo zeer verbonden is met het bewezenverklaarde dat alleszins voorstelbaar is dat ze deze kleding nooit meer kan dragen zonder terug te denken aan het gebeurde.
Ten aanzien van de kosten voor een nieuwe telefoon overweegt het hof dat [aangeefster] een nieuwe telefoon heeft moeten aanschaffen omdat verdachte haar oude telefoon onder zich heeft gehouden. Op de door hem gestelde voorwaarden voor teruggave heeft [aangeefster] niet in hoeven gaan. Aldus was zij als gevolg van het handelen van verdachte genoodzaakt een nieuwe telefoon aan te schaffen. De daarvoor door [aangeefster] betaalde prijs is niet bestreden. Dat haar oude telefoon al zes maanden oud was en is aangeschaft voor een actieprijs, is in dit verband niet relevant. Als verdachte de telefoon had teruggegeven, had [aangeefster] helemaal geen kosten op dit punt gehad.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de schade bestaande uit het in rekening gebrachte eigen risico onvoldoende is onderbouwd nu uit de onderliggende stukken niet is af te leiden welk verband deze in 2018 gemaakte kosten hebben met het incident op
30 september 2017. Het hof zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de hierna te bespreken kosten stelt het hof het volgende voorop. Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat [aangeefster] door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Vast staat tevens dat [aangeefster] ook al voor
30 september 2017 kampte met fysieke en psychische klachten waarvoor zij (in het verleden) werd behandeld. Omdat geen zicht bestaat op haar fysieke en psychische toestand op 30 september 2017, is zonder nader onderzoek niet goed vast te stellen wat het bewezenverklaarde heeft toegevoegd aan de toen bestaande situatie. Omdat dergelijk nader onderzoek een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert, zal de vordering ten aanzien van de hierna te bespreken kosten geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor dat deel van de kosten kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade bestaat voorts uit de posten overige medische kosten (€ 500,00), studievertraging (€ 20.450,00) en verhoogde economische kwetsbaarheid (€ 6.022,74). Het bedrag van € 114,95 dat wordt gevorderd als proceskosten betreft de kosten voor de berekening van de laatste twee posten door een daarin gespecialiseerd bedrijf. Deze kosten behoren naar het oordeel van het hof tot de materiële schadeposten en niet tot de proceskosten. Gelet echter op de onderbouwing van deze schadeposten en het gemotiveerde verweer namens verdachte op deze posten is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering ook op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal de vordering met betrekking tot deze kosten daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts is de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade gebaseerd op de post reiskosten (€ 307,84). Het hof zal een bedrag van € 57,20 toewijzen. Dit bedrag is opgebouwd uit € 23,40 voor 3 consulten bij de huisarts [naam] (3 x 30 km x € 0,26) en
€ 34,32 voor politieverhoor (132 km x € 0,26). De overige reiskosten vallen onder proceskosten, die hierna worden besproken.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, in die zin dat de immateriële schade in ieder geval € 3.000,00 bedraagt en tot dat bedrag zal worden toegewezen. Dit bedrag acht het hof in ieder geval billijk in het licht van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feiten, de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. De vordering voor het meerdere zal
niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof zal voorts de gevorderde wettelijke rente over de materiële schade en over de immateriële schade met ingang van 30 september 2017 toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Proceskosten
Namens de benadeelde partij is een bedrag van € 250,64 aan reiskosten gevorderd.
Het hof stelt voorop dat volgens de Hoge Raad een redelijk wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde
(proces-)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a.
ECLI:NL: HR:2017:653, ECLI:NL:HR:2019:87). In civiele procedures wordt deze maatstaf ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien niet alleen in persoon mag worden geprocedeerd, maar ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. In de onderhavige voegingsprocedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met behulp van een raadsman, die ook ter terechtzitting – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – de vordering heeft toegelicht. Daarom komen de gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten in verband met het voeren van een intakegesprek belangenbehartiger, voorbereiding getuigenverhoor, getuigenverhoor, gesprek met het openbaar ministerie komen, in het licht van de proceskostenregeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
Het hof zal daarom de vordering tot vergoeding van deze proceskosten dan ook afwijzen en voor het overige de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij op nihil stellen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.050,43 (vierduizend vijftig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 1.050,43 (duizend vijftig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.050,43 (vierduizend vijftig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 1.050,43 (duizend vijftig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 september 2017.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis en R.H.D. de Roo, MSc, griffiers
en op 17 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.P. Fuchs-van Dis en R.H.D. de Roo, MSc zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.