Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
12 september 2019 die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift van [verzoeker] met producties 32 tot en met 35, binnengekomen bij de griffie van het hof op 10 december 2019;
- het verweerschrift van Alliander met producties 17 tot en met 23;
29 juli 2020 of zoveel eerder als mogelijk is.
3.De feiten
4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan
5.De beoordeling in het hoger beroep
zakelijkverschil van inzicht tussen hem en [C] betrof. [verzoeker] had met zijn team een presentatie voorbereid om [C] , [B] en anderen te informeren over de stand van zaken ten aanzien van vergroening en inkoop netverlies. Hij kreeg echter niet de gelegenheid deze presentatie werkelijk te houden en moest vaststellen dat [C] niet op de hoogte was van de verschillende op dit terrein door [verzoeker] behandelde dossiers. Dat maakte voor [verzoeker] dat voortzetting van de presentatie niet zinvol was en hij besloot de bijeenkomst te verlaten. Daarbij speelde op de achtergrond de discussie over het door de afdeling verlagen van budgetten en verminderen van activiteiten waardoor vergroeningsinitiatieven vertraging opliepen, wat haaks stond op de opdracht van de raad van bestuur. Hij had hierover al vaak tevergeefs aandacht gevraagd bij [C] . De e-mails die volgden op dit incident hadden ten doel om zijn meerderen (bijvoorbeeld de mail aan [F] , zie rov. 3.10) op de hoogte te stellen van zijn visie op de zaak en waarbij hij aandrong op een oplossing voor het door hem ervaren zakelijk verschil van inzicht met [C] . In plaats van dat Alliander zijn zakelijke zorgen bespreekbaar maakte, legde zij de focus uitsluitend op het aanspreken van [verzoeker] op de door hem gehanteerde toon waarna een officiële waarschuwing en schorsing volgden. Vervolgens moest hij kiezen tussen een vertrekregeling of een verbetertraject. [verzoeker] koos voor het verbetertraject, waarvan naast het verbeteren van zijn soft skills onderdeel was het herstellen van de relatie met [C] . Tijdens het verbetertraject, dat drie maanden in beslag nam, heeft hij (naast het spreken met een coach over het verbeteren van zijn soft skills) twee constructieve gesprekken met [C] gevoerd. In het eerste gesprek is in een open sfeer gesproken over emoties en de impact van het incident eind september 2018 op [C] , waarvoor [verzoeker] begrip heeft getoond. Dit gesprek eindigde in een fysieke omhelzing. In het tweede gesprek bevestigde [C] [verzoeker] dat het goed ging en [verzoeker] verkeerde in de veronderstelling dat de verhouding tussen hem en [C] (weer) in orde was. Het laatste evaluatiegesprek op 18 februari 2019 waarbij Alliander [verzoeker] te kennen gaf niet verder met hem te willen, kwam dan ook zeer onverwachts. Gelet op de complimenten die [verzoeker] over zijn vooruitgang had gekregen, de goede gesprekken die hij met [C] had gevoerd en het feit dat hij en [C] na het incident eind september 2018 nog vijf maanden zonder enig probleem met elkaar hebben samengewerkt maken duidelijk dat er van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding geen sprake is. Ook heeft Alliander onvoldoende inspanningen verricht om de (in haar ogen) ontstane verstoring in de arbeidsverhouding - de samenwerking tussen hem en [C] - te verbeteren. Zo heeft Alliander nooit voorgesteld een mediationtraject te starten tussen [verzoeker] en Alliander noch is op andere wijze een fundamenteel gesprek georganiseerd tussen hem en [C] gericht op verbetering van de onderlinge samenwerking. Het door Alliander opgestelde verbetertraject kon niet als een reëel instrument worden beschouwd om het vertrouwen van [C] terug te winnen, omdat reeds bij aanvang ervan [C] te kennen had gegeven dat het [verzoeker] niet zou lukken het geschade vertrouwen te herstellen. Overigens staat vast dat Alliander tot het incident in september 2018 geen aanleiding zag om een traject te starten om te komen tot verbetering van zijn soft skills.