ECLI:NL:GHARL:2020:5725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
19/00804 t/m 19/00807
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en zuiveringsheffing door recreatieparken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de daarbij horende beschikkingen van de Inspecteur vernietigd, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten. De belanghebbende, een B.V. die recreatieparken exploiteert, had over meerdere jaren naheffingsaanslagen ontvangen voor de omzetbelasting. De Inspecteur had deze aanslagen verminderd voor het jaar 2011, maar de overige aanslagen bleven gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de door de belanghebbende in rekening gebrachte zuiveringsheffing een uitschot van belasting was en dat hierover geen omzetbelasting verschuldigd was. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de zuiveringsheffing als een aan de omzetbelasting onderworpen prestatie kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende de zuiveringsheffing niet op de juiste wijze doorbelastte en dat er geen sprake was van een doorlopende post. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd door het Hof verworpen. Uiteindelijk werd het hoger beroep gegrond verklaard, maar de Inspecteur werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/00804 tot en met 19/00807
uitspraakdatum: 28 juli 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 mei 2019, nummers AWB 17/6309 tot en met 17/6312, ECLI:NL:RBGEL:2019:1953, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente (tijdvak 2011) dan wel belastingrente (overige tijdvakken) berekend en zijn verzuimboeten opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag voor het tijdvak 2011 en de daarbij horende beschikkingen verminderd en de overige naheffingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, behoudens de beslissing over de proceskosten, de naheffingsaanslagen en de beschikkingen vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 14 juli 2020. Het hoger beroep is met instemming van partijen gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen die de Inspecteur heeft ingediend betreffende [A] B.V. (nummers Hof 19/00808 tot en met 19/00810) en [B] B.V. (nummer Hof 19/00811). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is op 24 november 2011 opgericht en exploiteert verschillende bosparken en camping- en chaletparken (hierna: de parken). Belanghebbende verhuurt een deel van de kavels in de parken aan parkrecreanten. Hiervoor ontvangt belanghebbende huur. Ook is een deel van de kavels eigendom van parkrecreanten. In dat geval betalen de parkrecreanten een bijdrage aan belanghebbende voor - kort gezegd - de toegang tot het park, waar zij gebruik kunnen maken van de faciliteiten zoals water en elektriciteit.
2.2.
Huurders en eigenaren van een kavel gebruiken de kavel voor het plaatsen van een chalet. Elk chalet heeft een aansluiting op het waterleidingnetwerk op het park.
2.3.
Het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: GBLT) brengt zuiveringsheffing in rekening bij belanghebbende. De hoogte hiervan wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal vervuilingseenheden met een tarief.
2.4.
Belanghebbende berekent waterschapslasten door aan de huurders en eigenaren van de kavels. In de praktijk betreft dit de zuiveringsheffing. De hoogte van het bedrag wordt vastgesteld door vermenigvuldiging van het aantal kubieke meters afgenomen water met € 1,25. De waterafname wordt niet bij elke parkrecreant tegelijk gemeten, maar gewoonlijk eenmaal per jaar en bij beëindiging van het verblijf. Over deze waterschapslasten berekent belanghebbende geen omzetbelasting. Zij heeft hierover ook geen omzetbelasting aangegeven en voldaan.
2.5.
Op basis van de door belanghebbende opgenomen meterstanden van de afzonderlijke kavels is van juli 2012 tot en met juni 2013 3.844 m3 water verbruikt. Volgens waterleverancier [C] is in de periode 6 september 2012 tot en met 2 september 2013 4.753 m3 verbruikt. Dit betekent een verschil van 909 m3, zijnde 19%. Belanghebbende voert aan dat dit wordt veroorzaakt door:
• Niet gelijktijdig opnemen van meters van [C] en de individuele parkrecreanten.
• Niet precies een jaar later opnemen van meters van individuele parkrecreanten.
• Lekverliezen doordat meters niet geijkt zijn en daardoor langzamer kunnen lopen. Hierdoor wordt het waterverbruik te laag vastgesteld. Het langzamer lopen wordt doorgaans veroorzaakt door slijtage van meters. In dit kader merkt belanghebbende op dat de parken beschikken over gedateerde meters, hetgeen eerder leidt tot lekverliezen. Het is niet aannemelijk dat meters sneller gaan lopen.
• Lekverliezen doordat gebruik wordt gemaakt van koppelingen. Deze koppelingen zijn niet altijd precies goed (af)gemonteerd of zijn onderhevig aan slijtage. Hierdoor lekt water weg.
• Lekverliezen door lekkage bij leidingen in de chalets dan wel op het park.
2.6.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de zuiveringsheffing een uitschot van belasting is en dat over de doorberekende lasten geen omzetbelasting is verschuldigd.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
  • Vormt het uitoefenen van het verhaalsrecht van de zuiveringsheffing op de voet van artikel 122d, derde lid, Waterschapswet een aan de omzetbelasting onderworpen prestatie;
  • Is sprake van een uitschot van belasting;
  • Is sprake van een doorlopende post;
  • Zijn het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden;
  • Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat het hoger beroep geen betrekking heeft op de verzuimboeten en dat hij zich kan vinden in het oordeel van de Rechtbank hieromtrent.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 122d, derde lid, Waterschapswet bepaalt dat in gevallen als het onderhavige de zuiveringsheffing als zodanig kan worden verhaald op de gebruiker. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij van dit verhaalsrecht gebruik maakt, en dat het uitoefenen van dit recht geen belastbare handeling is voor de heffing van omzetbelasting.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de zuiveringsheffing als aparte post op de factuur vermeldt en dat in de overeenkomst met de parkrecreant is afgesproken dat deze last voor rekening van de parkrecreant komt. Over de hoogte van de doorbelasting ontvangt belanghebbende geen klachten, zodat zij ervan uitgaat dat de parkrecreanten geen bezwaar hebben tegen haar handelwijze. Naar het oordeel van het Hof is dit alles niet voldoende om te kunnen spreken van verhaal van de zuiveringsheffing als zodanig
.Het Hof leidt uit de systematiek van de zuiveringsheffing en de tekst van de hiervoor genoemde bepaling af dat de wetgever heeft bedoeld dat de met het individuele waterverbruik samenhangende zuiveringsheffing op de gebruiker van een gedeelte van een bedrijfsruimte mag worden verhaald. Het moet derhalve gaan om het aandeel dat de parkrecreant, was hij de aangeslagene, had moeten betalen. Aan die voorwaarde wordt niet voldaan. Belanghebbende past een andere formule (€ 1,25 per kubieke meter water) toe dan GBLT ((hoeveelheid ingenomen water x factor =) vve x tarief, wat neerkomt op ongeveer € 1,12 per kubieke meter water), als gevolg waarvan zij niet de zuiveringsheffing als zodanig op de gasten verhaalt, maar een forfaitair, zelf bepaald bedrag. Dat belanghebbende heeft gezocht naar een redelijke, evenredige methode om de zuiveringsheffing om te slaan, maakt dit niet anders. Van het uitoefenen van het verhaalsrecht op de voet van de Waterschapswet is geen sprake.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.2. is overwogen volgt tevens dat van een zuivere, niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen doorbelasting van kosten evenmin sprake is. Belanghebbende brengt immers een forfaitair, zelf bepaald bedrag in rekening.
4.4.
Ook van een doorlopende post is geen sprake. Belanghebbende ontvangt de aanslag van GBLT op haar eigen naam, omdat zij als heffingsplichtige is aangewezen. De zuiveringsheffing wordt dus niet op naam en voor rekening van de parkrecreanten betaald.
4.5.
Artikel 8, tweede lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) bepaalt, voor zover van belang, dat de vergoeding het totale bedrag is dat ter zake van de dienst of de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daaronder niet begrepen. Artikel 8, vijfde lid, Wet OB, bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in hoeverre de onder a. tot en met d. genoemde categorieën niet tot de vergoeding behoren. Op de voet van artikel 4, eerste lid, onderdeel c, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 behoren, voor zover hier van belang, tot de vergoeding niet de voor degene aan wie de dienst is bewezen, aan andere belastingen en heffingen gedane uitschotten. De uitsluitingen van de vergoeding vormen een afwijking van de hoofdregel dat alles wat in rekening wordt gebracht, tot de vergoeding en dus tot de maatstaf van heffing behoort. De bewijslast dat sprake is van een uitsluiting van de vergoeding rust op belanghebbende.
4.6.
Uit de reactie op de vragen van het Hof blijkt dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft gesteld in het keurloon-arrest (HR 13 augustus 2004, nr. 38369, ECLI:NL:HR:2004:AQ6882). Niet de zuiveringsheffing wordt aan de parkrecreanten doorberekend maar, zoals het Hof onder 4.2. al heeft vastgesteld, een forfaitair bedrag. Uit het keurloon-arrest volgt dat de zuiveringsheffing naar evenredigheid van de aan de parkrecreanten verleende diensten moet worden doorbelast. De doorbelasting wordt berekend op basis van de individuele hoeveelheid ingenomen water vermenigvuldigd met € 1,25. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze formule de evenredigheid met de aan de parkrecreanten verleende diensten benadert, laat staan weerspiegelt.
4.7.
Belanghebbende beroept zich voorts op het vertrouwensbeginsel en voert daartoe het volgende aan. De heer [D] was in 2009 betrokken bij een door de Belastingdienst verricht boekenonderzoek bij [E] B.V., exploitant van een niet tot belanghebbende behorend chaletpark. De aldaar gehanteerde methode werd destijds door de Belastingdienst akkoord bevonden. De heer [D] heeft dezelfde methode bij belanghebbende geïntroduceerd. Volgens belanghebbende kan zij vertrouwen ontlenen aan de uitkomst van het onderzoek dat bij [E] B.V. is uitgevoerd. Ook heeft het controlerapport dat is uitgebracht naar aanleiding van het onderzoek bij [F] B.V. vertrouwen bij belanghebbende gewekt. [F] B.V. is verbonden met belanghebbende.
4.8.
Het Hof verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. [E] B.V. is een andere belastingplichtige en de uitkomst van het onderzoek bij deze belastingplichtige wekt geen in rechte te beschermen vertrouwen bij belanghebbende. De betrokkenheid van de heer [D] en de introductie van de in geschil zijnde handelwijze bij belanghebbende brengen hierin geen verandering. Nog daargelaten of belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op bij [F] B.V. gewekt vertrouwen, heeft te gelden dat het controlerapport van het onderzoek bij [F] B.V. van dezelfde datum (en hetzelfde belastingkantoor) is als de controlerapporten van de onderzoeken bij belanghebbende en de twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen. In het controlerapport van het onderzoek bij [F] B.V. is niets vermeld over de doorbelasting van de zuiveringsheffing, terwijl de kwestie in de andere drie controlerapporten uitvoerig wordt besproken. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat de kwestie bij belanghebbende en de andere twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen aan het licht is gekomen door de memoriaalboeking die in de administratie werd aangetroffen. Hiermee werden de berekening en de voldoening van omzetbelasting over de doorbelaste zuiveringsheffing teruggedraaid. De controlerend ambtenaar besloot hiernaar een onderzoek in te stellen. Dit laatste kon belanghebbende niet weten en heeft geen invloed op de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel. Wel acht het Hof doorslaggevend dat de rapporten van dezelfde datum zijn en dat drie van de vier rapporten een uitvoerige bespreking bevatten en in het vierde geen woord wordt gewijd aan de zuiveringsheffing. Het vierde rapport kan onder deze omstandigheden bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen hebben gewekt dat de handelwijze van belanghebbende akkoord was en de naheffing op een fout berustte.
4.9.
Tot slot beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel. Bij de gelijke gevallen [E] B.V. en [F] B.V. is niet nageheven over de doorbelasting van de zuiveringsheffing, aldus belanghebbende. Belanghebbende gaat er hierbij van uit dat de onderzoeken bij haarzelf en de twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen als één geval gelden, vanwege de verbondenheid tussen deze drie belastingplichtigen.
4.10.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel stuit al af op de constatering dat [E] B.V. geen gelijk geval is. [E] B.V. heeft bij de doorbelasting van de zuiveringsheffing aan de parkrecreanten de formule toegepast die het Waterschap toepast bij de berekening van de aanslag zuiveringsheffing. Tijdens de zitting van het Hof heeft belanghebbende erkend dat bij [E] B.V. een andere formule is gebruikt. De redenen die belanghebbende voor de wijziging van de formule heeft genoemd, maken [E] B.V. niet alsnog een gelijk geval. Het Hof kan in het midden laten of [F] B.V. een gelijk geval is en of belanghebbende en de twee onder 1.5. genoemde belastingplichtigen als één geval dienen te worden aangemerkt. [F] B.V. kan, hoe men ook rekent, niet de meerderheid vormen ten opzichte van de drie andere belastingplichtigen.
4.11.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente dan wel de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
4.12.
Belanghebbende maakt in hoger beroep voor het eerst aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep bedraagt vier jaar. Het oudste bezwaarschrift is op 1 december 2015 ontvangen. Dit betekent dat de redelijke termijn met meer dan zes, maar met minder dan twaalf maanden is overschreden. De uitspraken op bezwaar zijn op 13 oktober 2017 gedaan. Gelet op de redelijke termijn van de bezwaarfase, zes maanden, wordt de overschrijding geheel aan de Inspecteur toegerekend. Het Hof zal de Inspecteur veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 512. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. Het Hof laat deze beslissing in stand, omdat de Rechtbank de verzuimboeten heeft vernietigd.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 656,25 (2,5 punt (verweerschrift, schriftelijke inlichtingen en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1,5  € 525, te delen met de twee belanghebbenden in de gezamenlijk behandelde zaken).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de beslissingen over de verzuimboeten, de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond voor zover het de naheffingsaanslagen, de heffingsrente en de belastingrente betreft,
– veroordeelt de Inspecteur in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 1.000,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 656,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juli 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.