ECLI:NL:GHARL:2020:5721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
19/00983
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM voor gebruikte auto en toepassing historisch tarief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2019. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd voor een gebruikte Ford Focus 2.0 ST. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende op 15 augustus 2017 aangifte BPM heeft gedaan voor de auto, waarbij € 3.424 aan BPM was voldaan op basis van het tarief voor 2015. De registratie in het Nederlandse kentekenregister vond plaats op 21 augustus 2017. De Inspecteur had echter € 616 aan BPM nageheven, uitgaande van het tarief voor 2016. Het geschil draait om de vraag of belanghebbende recht heeft op toepassing van het lagere tarief van 2015 op basis van artikel 110 VWEU in verbinding met artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

Het Hof oordeelt dat belanghebbende inderdaad recht heeft op het lagere tarief, omdat er op het moment van registratie in Nederland gebruikte motorvoertuigen in de handel waren die gelijksoortig waren aan de auto van belanghebbende en die onder het tarief van 2015 vielen. Het Hof vernietigt de naheffingsaanslag en verklaart het hoger beroep gegrond. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 1.834,50 worden vastgesteld, en moet de Inspecteur het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 19/00983
uitspraakdatum: 28 juli 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 14 juni 2019, nummer AWB 18/1582, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ter zake van een personenauto van het merk en type Ford Focus 2.0 ST (hierna: de auto).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen bij aangetekende brief van 19 mei 2020 gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Belanghebbende heeft het Hof schriftelijk laten weten van dat recht geen gebruik te maken. De Inspecteur heeft niet gereageerd. Onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat de Inspecteur de brief heeft ontvangen. Zoals aangekondigd in de brief, heeft het Hof vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 15 augustus 2017 aangifte BPM gedaan voor de onderhavige, uit een andere lidstaat van de Europese Unie afkomstige, gebruikte auto. Op aangifte is € 3.424 aan BPM voldaan, uitgaande van het voor het jaar 2015 geldende tarief. Het kenteken is afgegeven op 17 augustus 2017. De registratie in het Nederlandse kentekenregister is voltooid op 21 augustus 2017.
2.2.
De auto is in een andere lidstaat van de Europese Unie op 9 februari 2016 voor het eerst toegelaten op de weg.
2.3.
Ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister heeft de Inspecteur € 616 aan BPM van belanghebbende nageheven, uitgaande van het voor het jaar 2016 geldende tarief.

3.Het geschil

In geschil is of belanghebbende voor de auto met een beroep op artikel 110 VWEU in verbinding met artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) een lager tarief aan BPM mag toepassen dan dat van 2016, te weten het tarief dat gold in 2015. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De partijen in deze procedure verdeeld houdende vraag dient, gelet op het arrest HR 1 mei 2020, nr. 18/02168, ECLI:NL:HR:2020:821, bevestigend te worden beantwoord. Het Hof acht namelijk aannemelijk dat op het tijdstip van registratie (op 21 augustus 2017) in Nederland gebruikte motorvoertuigen in de handel waren die gelijksoortig zijn aan de auto en een gelijke handelsinkoopwaarde hebben, en dat daartoe motorvoertuigen behoorden die (i) in de eerste twee maanden van 2016 voor het eerst op de weg in Nederland zijn toegelaten, en (ii) ter zake waarvan BPM is geheven naar het tarief van 2015. Een verschil in tarief is uitsluitend terug te voeren op de toepassing van artikel 16a van de Wet en heeft niets uit te staan met kenmerken of eigenschappen van de motorvoertuigen die de handelsinkoopwaarde van de auto beïnvloeden. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende. Dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.

5.Proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken en neemt daarbij in aanmerking dat de zaken met de nummers 19/00983 en 19/00984 in hoger beroep met elkaar samenhangen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), zodat deze voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit als één zaak worden aangemerkt.
5.3.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt het Hof overeenkomstig het Besluit vast op € 522 voor de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 261), € 1.050 voor de beroepsfase (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525) en de helft van € 525 voor de hogerberoepsfase (1 punt (hogerberoepschrift)  wegingsfactor 1  samenhang 1  € 525), ofwel in totaal op € 1.834,50.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
  • vernietigt de naheffingsaanslag,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.834,50, en
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 338 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 519 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. In verband daarmee is de
uitspraak ondertekend door mr. A. van Dongen.
( S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.