ECLI:NL:GHARL:2020:5523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
21-005009-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de bewezenverklaring van openlijk geweld tegen aanhangers van een andere voetbalclub met gewijzigde strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 september 2019. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, wat resulteerde in een werkstraf van 100 uren en jeugddetentie. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar heeft de strafoplegging en de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen gewijzigd. De verdachte was betrokken bij een gewelddadig voorval op 10 juni 2018, waarbij hij samen met andere aanhangers van een voetbalclub naar een andere club ging om verhaal te halen. Dit leidde tot een vechtpartij waarbij slachtoffers ernstig gewond raakten. Het hof heeft de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn ook behandeld, waarbij het hof de verdachte hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schade. De totale schadevergoeding voor de benadeelde partijen bedraagt € 4.958,36 voor de eerste benadeelde en € 3.885,00 voor de tweede benadeelde, met wettelijke rente vanaf 10 juni 2018. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat deze alleen via de civiele rechter kunnen worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005009-19
Uitspraak d.d.: 15 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 17 september 2019 met parketnummer 05-195006-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. O.N.J. Maatje, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 17 september 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde, het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte al in verzekering heeft doorgebracht.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot oplegging van een straf gelijk aan de straf die is opgelegd door de rechtbank, zijnde een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte al in verzekering heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rol van zijn cliënt niet heel groot is geweest bij het openlijk geweld en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de oplegging van de straf.
Beoordeling van het gerechtshof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte is op 10 juni 2018 samen met tien andere aanhangers van de voetbalclub [voetbalclub 1] met twee auto’s naar voetbalclub [voetbalclub 2] in Rijkwijk gereden om verhaal te halen. Dit omdat aanhangers van [voetbalclub 2] fakkels hadden aangestoken en spandoeken hadden opgehangen naar aanleiding van het feit dat voetbalclub [voetbalclub 1] was gedegradeerd. Aangekomen bij voetbalclub [voetbalclub 2] is er op het parkeerterrein een vechtpartij ontstaan, waarbij veel geweld is gebruikt. De verdachte heeft samen met zijn mededaders twee aanhangers van voetbalclub [voetbalclub 2] geslagen, onder andere met een riem, en geschopt en getrapt. De twee mannen zijn ten val gekomen en zelfs toen de mannen bewusteloos op de grond lagen, is het geweld niet gestopt. De verdachte heeft door dergelijk handelen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Zij kunnen nog zeer lange tijd last houden van het gepleegde feit. Uit de voorgelezen slachtofferverklaringen in hoger beroep volgt dat zij nog steeds last hebben van dit feit. Daarnaast zorgt dergelijk zinloos geweld voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving in zijn algemeenheid. Dit geldt eens temeer voor degenen die getuige zijn geweest van het voorval, omdat de vechtpartij op een openbare parkeerplaats plaatsvond. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk. Het hof neemt daarbij wel in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting van het hof, anders dan in eerste aanleg, het ten laste gelegde heeft erkend en zijn rol niet meer ter discussie heeft gesteld. Daarnaast houdt het hof ook rekening met het feit dat de verdachte zowel voor als na dit feit niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het gaat op dit moment goed met de verdachte. Hij heeft zijn internationale vrachtwagen rijbewijs gehaald en is mede-eigenaar van een vervoersbedrijf met zijn vader.
Gezien de aard en de ernst van het feit en de bijdrage van de verdachte aan dit feit acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van de hierna aan te geven duur, passend en geboden. Het hof ziet met de rechtbank ook aanleiding om de werkstraf deels voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur.

Vorderingen benadeelde partijen

De verdachte heeft aangegeven dat de reden van het hoger beroep de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen is en dat hij het niet eerlijk vindt dat de mededaders (nog) niet hoeven mee te betalen, aangezien zij nog niet onherroepelijk zijn veroordeeld.
De raadsman heeft ten aanzien van beide vorderingen van de benadeelde partijen aangevoerd dat verdachte een ondergeschikte rol had in de openlijke geweldpleging en heeft het hof verzocht daar rekening mee te houden.
In een situatie van openlijk geweld is artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook BW) van toepassing dat ziet op groepsaansprakelijkheid. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde, die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden, ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken. De mate van betrokkenheid of de rol van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is daarbij niet van belang (vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914). Het verweer van de raadsman op dit punt is dan ook tevergeefs voorgesteld.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.039,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.567,30. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep stukken overgelegd met betrekking tot gemaakte medische kosten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van € 4.202,30 met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1] aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het verlies verdienvermogen te complex is om in een strafzaak te behandelen. De vordering dient volgens de raadsman in een civiele procedure behandelend te worden. De raadsman heeft voorts verzocht niet meer toe te wijzen dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Ten aanzien van de post ‘directe schade’ overweegt het hof het volgende.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het gevorderde bedrag betreffende de onherstelbaar beschadigde kleding, te weten een shirt (€ 40,00), een korte broek (€ 50,00), een zonnebril van Dolce & Gabbana (€ 180,00) en schoenen (€ 100,00), toewijsbaar is. De verdediging heeft deze post niet betwist en op de foto’s uit het dossier is te zien dat het shirt van de benadeelde partij volledig onder het bloed zit. Het hof acht net als de rechtbank aannemelijk dat deze goederen als gevolg van de openlijke geweldpleging blijvend zijn beschadigd.
Ten aanzien van de post ‘reiskosten in verband met medische behandelingen’ overweegt het hof als volgt.
Deze kostenpost bestaande uit € 215,80 voor kilometervergoeding en € 30,00 voor parkeerkosten zijn naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Ten aanzien van de post ‘verlies verdienvermogen’ heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Ter onderbouwing [lees: van genoemde post] zijn salarisspecificaties bijgevoegd met betrekking tot de maanden januari 2018 (week 1) tot en met juni 2018 (week 24). Het gaat om achtereenvolgende weken, waarbij de openlijke geweldpleging in week 23 heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de vordering op dit punt voldoende onderbouwd en acht aannemelijk dat de benadeelde partij gezien zijn letsel (neusfractuur, hersenschudding, gekneusde ribben) als gevolg van het voorval twee maanden niet heeft kunnen werken. Om het gemiddelde salaris te bepalen neemt de rechtbank het gemiddelde van de loonstroken:
-
Weken 1-4 € 1.678,05
-
Weken 5-8 € 1.498,40
-
Weken 9-12 € 1.585,75
-
Weken 13-16 € 1.620,49
-
Weken 17-20 € 2.216,33
-
Weken 21-24 € 1.754,49
Totaal: €10.353,51
Het gemiddelde netto inkomen per vier weken over het eerste half jaar van 2018 bedraagt aldus (€ 10.353,51/6 maanden) = € 1.725,59.
Uit de loonspecificaties volgt dat de benadeelde partij ook recht heeft op 8 % vakantiegeld: € 1.725,59 x 1,08 = € 1.863,63 betreffende het gemiddeld netto inkomen per vier weken. In de maanden juli en augustus 2018 heeft de benadeelde partij € 1.207,54 ontvangen. Het verschil met het gemiddeld netto inkomen per vier weken bedraagt € 1.863,63 - € 1.207,54 = € 656,09.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de benadeelde partij gedurende twee maanden twee keer voormeld verschil is misgelopen als gevolg van zijn afwezigheid ziekteverzuim door (het letsel veroorzaakt door) de openlijke geweldpleging. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 1.312,18 wegens verlies verdienvermogen toewijsbaar.
Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank en neemt deze over.
Ten aanzien van de post ‘medische behandelingen’ overweegt het hof als volgt.
De rechtbank heeft het eigen risico ten aanzien van 2019 zijnde € 385,00 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat nog niet voldoende vaststond of die kosten gemaakt zouden worden. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aanvullende stukken overgelegd waaruit naar het oordeel van het hof voldoende blijkt dat de benadeelde partij die kosten heeft gemaakt en dat sprake is van rechtstreekse schade. Dit deel is naar het oordeel van het hof dan ook toewijsbaar. Ten aanzien van de rest van de post ‘medische behandelingen’ is het hof met de rechtbank van oordeel dat enkel het eigen risico 2018 in verband met ambulancevervoer, zijnde € 304,19, voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van het overige deel van het eigen risico 2018 zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De kosten die zien op fysiotherapie en niet vergoede kosten conform het overzicht FBTO komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Nu deze kosten in voldoende verband staan met het bewezenverklaarde feit. Het gaat hier om een bedrag van respectievelijk € 52,- en € 55,83.
Ten aanzien van de post ‘medische kosten’ van in totaal € 148,23 is het hof van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd en derhalve toewijsbaar is.
Ten aanzien van de post ‘opvragen medische informatie’ ten bedrage van in totaal € 85,13 is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat het bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de post ‘smartengeld’ van € 3.000,00 overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft door het openlijk geweld een neusfractuur, een hersenschudding en gekneusde ribben opgelopen. Hij is wekenlang opgevangen door zijn ouders. Hij durfde een tijd niet meer naar buiten en zag overal schimmen van daders die er niet waren. Verder kon hij niet slapen en ook niet werken en schrok van elk geluid en iedere beweging om hem heen. Ook was hij ontzettend bang dat de daders zijn broertje iets aan zouden doen. Hij heeft uiteindelijk een EMDR-therapie gevolgd en slaapmedicatie gebruikt en regelmatig met zijn huisarts contact gehad. Ook heeft hij hulp gekregen van slachtofferhulp. Hij is inmiddels twee keer geopereerd en de arts heeft aangegeven dat de restklachten niet meer zullen verdwijnen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 BW, is voldaan. Gezien de grote impact die het feit op de benadeelde partij heeft gehad, acht het hof, mede rekening houdend met wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen, in elk geval een bedrag van € 2.000,00 toewijsbaar. Voor het overige zal het hof de benadeelde op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (€ 370,- + € 245,80 + € 1.312,18 + € 797,02 + € 148,23 + € 85,13 + € 2.000,- =) € 4.958,36. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal net als de rechtbank heeft gedaan bepalen dat verdachte hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk is voor de vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal geen vervangende jeugddetentie verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft daarbij gelet op de landelijke afspraken die hierover zijn gemaakt en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraak af te wijken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.585,72. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.735,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep stukken overlegd met betrekking tot de post ‘verlies arbeidsvermogen’.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van € 3.885,00 met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2] aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij te complex is om in een strafzaak te behandelen. De vordering dient volgens de raadsman in een civiele procedure behandeld te worden. De raadsman heeft voorts verzocht niet meer toe te wijzen dan de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
Ten aanzien van de posten ‘eigen risico zorgverzekering’ van € 385,00 en ‘eigen risico rechtsbijstandverzekering’ van € 100,00 is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat deze posten toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van de post ‘camera installatie’ zijnde € 2.700,72 is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de aanschaf en installatie van de camera niet in rechtstreeks verband staan met de mishandeling: er is sprake van een te ver verwijderd verband. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze post daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de post ‘verlies arbeidsvermogen’ ten bedrage van € 1.900,00 heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank was van oordeel dat vordering op dit punt onvoldoende was onderbouwd. De benadeelde partij heeft in hoger beroep nieuwe stukken overlegd. Gezien de inhoud van deze stukken acht het hof de vordering op dit punt voldoende onderbouwd en zal deze post toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van € 1.500,00 overweegt het hof het volgende. De benadeelde partij heeft door de openlijke geweldpleging een hersenschudding opgelopen. Hij heeft klachten ervaren als hoofdpijn, misselijkheid, geheugenverlies, vergeetachtigheid, moeheid en angstgevoelens. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 BW, is voldaan. Gezien de grote impact die het feit op de benadeelde partij heeft gehad en mede rekening houdend met wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen, acht het hof een bedrag van € 1.500,00 toewijsbaar.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (€ 485,- + € 1.900,- + € 1.500,- =) € 3.885,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal, net als de rechtbank heeft gedaan, bepalen dat verdachte hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk is voor de vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Ook hier zal het hof geen vervangende jeugddetentie verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel gelet op de landelijke afspraken die hierover zijn gemaakt en het hof geen aanleiding ziet om in deze zaak van die afspraak af te wijken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde deels voorwaardelijke taakstraf en de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
40 (veertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.958,36 (vierduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 2.958,36 (tweeduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zesendertig cent) aan materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.958,36 (vierduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 2.958,36 (tweeduizend negenhonderdachtenvijftig euro en zesendertig cent) aan materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend honderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 juni 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.885,00 (drieduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 2.385,00 (tweeduizend driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.885,00 (drieduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 2.385,00 (tweeduizend driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 juni 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. K.A.J.M. Wetzels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 juli 2020.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. Y.A. Hoekstra, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.