In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zekerheidstelling door de appellant in een faillissementsprocedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Geelkerken, was in hoger beroep tegen de curator, mr. Eric René Looijen, die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B]. De zaak betreft de vraag of de appellant voldoende zekerheid heeft gesteld conform het eerdere arrest van 31 maart 2020, waarin was bevolen dat hij een bedrag van € 3.973,01 moest storten ter dekking van de proceskosten. De curator stelde dat de appellant geen adequate zekerheid had gesteld, terwijl de appellant aanvoerde dat het bedrag op de derdengeldenrekening van zijn advocaat was gestort. Het hof oordeelde dat de geboden zekerheid onvoldoende was, omdat er onduidelijkheid bestond over de voorwaarden waaronder het bedrag aan de curator zou worden uitgekeerd. Het hof gaf de appellant nogmaals de gelegenheid om de zekerheid te stellen in een vorm die voldeed aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW, en verwees de zaak naar de rol voor verdere akten.