ECLI:NL:GHARL:2020:5467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.265.656
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake zekerheidstelling in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zekerheidstelling door de appellant in een faillissementsprocedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Geelkerken, was in hoger beroep tegen de curator, mr. Eric René Looijen, die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B]. De zaak betreft de vraag of de appellant voldoende zekerheid heeft gesteld conform het eerdere arrest van 31 maart 2020, waarin was bevolen dat hij een bedrag van € 3.973,01 moest storten ter dekking van de proceskosten. De curator stelde dat de appellant geen adequate zekerheid had gesteld, terwijl de appellant aanvoerde dat het bedrag op de derdengeldenrekening van zijn advocaat was gestort. Het hof oordeelde dat de geboden zekerheid onvoldoende was, omdat er onduidelijkheid bestond over de voorwaarden waaronder het bedrag aan de curator zou worden uitgekeerd. Het hof gaf de appellant nogmaals de gelegenheid om de zekerheid te stellen in een vorm die voldeed aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW, en verwees de zaak naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.265.656
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 6663555)
arrest van 14 juli 2020
in het incident in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.P. Geelkerken,
tegen:
mr. Eric René Looijen,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [B] , kantoorhoudende te Arnhem,
geïntimeerde, eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: de curator,
advocaat: mr. J.J.P.T. van Summeren.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 maart 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlating na arrest van de curator (met producties),
- de akte van [appellant]
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De verdere beoordeling in het incident

2.1
Bij arrest van 31 maart 2020 heeft het hof bevolen dat [appellant] op grond van artikel 224 Rv zekerheid dient te stellen ten behoeve van de curator voor een bedrag van € 3.973,01 ter zake van de proceskosten waartoe [appellant] in de procedure in hoger beroep veroordeeld zou kunnen worden. De zekerheid dient binnen vier weken na het arrest te worden gesteld in een vorm die aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW voldoet.
2.2
Bij akte uitlating na arrest heeft de curator aan het hof medegedeeld dat naar zijn mening [appellant] geen zekerheid heeft gesteld conform het arrest van 31 maart 2020 en overeenkomstig artikel 6:51 BW. De curator verzoekt [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in de hoofdzaak en hem te veroordelen in de kosten van zowel het incident als de hoofdzaak.
2.3
Vervolgens heeft [appellant] bij akte verklaard dat de zekerheid wel is gesteld. Het bedrag waarvoor hij zekerheid moet stellen van € 3.973 staat immers op de derdengeldenrekening van zijn advocaat, aldus [appellant] Verder heeft hij gewezen op een e-mailbericht van mr. Geelkerken aan mr. Van Summeren waarin staat: “Cliënt deelde mij mede dat hij een bedrag van € 3973 op onze derdengeldrekening heeft gestort. Dit bedrag is inderdaad bijgeschreven. Ik zal dit bedrag laten staan totdat er duidelijkheid is over waar het naartoe moet, en dan na overleg met u uiteindelijk de overboeking verrichten. Daarmee is de zekerheid gesteld. Graag ontvang ik daarvan nog een bevestiging.”
2.4
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 6:51 lid 2 BW de aangeboden zekerheid zodanig moet zijn, dat de vordering en, zo daartoe gronden zijn, de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Naar het oordeel van het hof biedt de storting van het bedrag door [appellant] op de derdengeldenrekening van zijn eigen advocaat zonder nadere voorwaarden, in dit geval, gelet op wat de curator heeft aangevoerd, onvoldoende zekerheid. Zo is onder meer onduidelijk of de Stichting Beheer Derdengelden van mr. Geelkerken het bedrag houdt voor [appellant] of voor de curator. Er bestaat onvoldoende waarborg dat het bedrag niet op eerste verzoek van [appellant] weer naar hem wordt teruggestort. Ook zijn de voorwaarden waaronder het bedrag aan de curator zal worden uitgekeerd onvoldoende duidelijk. Verder heeft de curator erop gewezen dat de advocaat van [appellant] de vierde opvolgend advocaat van hem in anderhalf jaar tijd is. Er is niet vastgelegd wat met de gelden zal gebeuren indien [appellant] wederom van advocaat zal wisselen. Het e-mailbericht van mr. Geelkerken houdt op zichzelf niet meer in dan dat het bedrag op de derdengeldenrekening blijft staan totdat duidelijk is waar het bedrag naartoe moet. Zekerheid dat de curator zich zonder moeite op dat bedrag zal kunnen verhalen, biedt dat e-mailbericht niet.
2.5
Het hof zal [appellant] , gelet op de storting op de derdengeldenrekening en de hiervoor genoemde e-mail van mr. Geelkerken, nogmaals de gelegenheid geven om de bij arrest van 31 maart 2020 bevolen zekerheid te stellen in een vorm die aan de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW voldoet. De zekerheid kan, aangezien de curator kenbaar heeft gemaakt dat dit voldoende zekerheid biedt, onder meer worden gesteld door het sluiten van een zogenaamde escrow-overeenkomst tussen [appellant] , de curator en de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van mr. Geelkerken waarin de onder rov. 2.4 genoemde onduidelijkheden over de storting van de gelden op de derdengeldenrekening worden ondervangen. Het hof zal de zaak in dit kader naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van [appellant] Vervolgens zal de curator in de gelegenheid worden gesteld om zich bij antwoordakte uit te laten over de vraag of de zekerheid door [appellant] is gesteld.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in het incident:
verwijst de zaak naar de roldatum
28 juli 2020voor akte aan de zijde van [appellant] als bedoeld in rov. 2.5 (ambtshalve peremptoir);
bepaalt dat na het nemen van de akte door [appellant] de curator op een termijn van
twee wekenin de gelegenheid wordt gesteld bij antwoordakte te reageren zoals bedoeld in rov. 2.5 (ambtshalve peremptoir);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, A.E.B. ter Heide en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.