ECLI:NL:GHARL:2020:5454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.244.506
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schending van exclusiviteitsbeding in bemiddelingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Centrum voor Bedrijfsopvolging B.V. (CvB) tegen Timli B.V. over een bemiddelingsovereenkomst. CvB vordert een verklaring voor recht dat Timli het exclusiviteitsbeding in de overeenkomst heeft geschonden, waardoor zij gehouden zou zijn een succesfee te betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van CvB afgewezen, wat CvB in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat CvB onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de schending van het exclusiviteitsbeding. Timli heeft betoogd dat zij CvB niet buiten spel heeft gezet, aangezien haar accountant betrokken was bij de onderhandelingen met de koper. Het hof concludeert dat CvB niet heeft aangetoond dat Timli een opdracht heeft gegeven die in strijd is met de exclusiviteit. De subsidiaire vordering van CvB voor een redelijke vergoeding voor gewerkte uren wordt eveneens afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat CvB niet in staat is gesteld om 'cure' te bewerkstelligen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt CvB in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.244.506
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht NL17.10139)
arrest van 14 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Centrum voor Bedrijfsopvolging B.V.,
gevestigd te Maartensdijk,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: CvB,
advocaat: mr. W. van der Meer de Walcheren,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Timli B.V.,
gevestigd te Heusden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: Timli,
advocaat: mr. A.J. van den Hoven.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 18 september 2018 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 30 oktober 2018 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de memorie van grieven van CvB met producties;
  • de memorie van antwoord van Timli met producties;
  • het schriftelijk pleidooi met wederzijdse pleitnotities.
1.3
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het (bestreden) vonnis van de rechtbank van 6 april 2018.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Het gaat in deze procedure om het volgende. CvB heeft in opdracht van Timli bemiddeld met als doel de verkoop door Timli van haar onderneming Leebo. In de overeenkomst tussen partijen is de beloning voor de werkzaamheden van Timli op een vast bedrag bepaald plus een percentage van de transactiewaarde in geval van een door CvB tot stand gebrachte verkoop van Leebo (succesfee). In de op de overeenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden van CvB (hierna: AV) is bepaald:
"3.5 De overeenkomst wordt verstrekt op basis van exclusiviteit hetgeen inhoudt dat
het Opdrachtgever niet is toegestaan om een opdracht met eenzelfde strekking, doel of
beoogd resultaat aan een andere partij te verstrekken.
(...)
8.1
Het aan Opdrachtnemer toekomende honorarium wordt bepaald zoals
omschreven in de opdrachtbevestiging. Aan de begrippen die in de opdrachtbevestiging en
in deze voorwaarden worden gehanteerd, worden de volgende betekenissen toegekend:
- succesfee: het honorarium dat Opdrachtgever aan Opdrachtnemer verschuldigd wordt op
het moment dat de transactie wordt uitgevoerd
(...)
8.3
Wordt de exclusiviteit als bedoeld in artikel 3.5 door Opdrachtgever geschonden,
dan wordt Opdrachtgever op het moment van schending een honorarium aan
Opdrachtnemer verschuldigd dat gelijk is aan het honorarium dat Opdrachtgever
verschuldigd zou zijn geweest als de opdracht ongewijzigd door Opdrachtnemer met succes
zou zijn voltooid."
3.2
CvB vordert primair een verklaring voor recht dat een nog definitief op te maken factuur conform artikel 8.3 van de algemene voorwaarden van CvB door Timli betaald dient te worden. CvB stelt daartoe dat Timli het exclusiviteitsbeding zoals opgenomen in artikel 8.3 van de algemene voorwaarden van CvB heeft geschonden en dat zij daarom gehouden is om een zogenoemde “succes fee” aan haar te betalen. Subsidiair vordert CvB een verklaring voor recht dat de uren die CvB besteed heeft aan de opdracht betaald dienen te worden tegen een uurtarief van € 175 exclusief btw. Daartoe stelt CvB dat een redelijke vergoeding moet worden betaald voor haar werkzaamheden.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en CvB veroordeeld in de proceskosten. De grieven zijn daartegen gericht.
3.4
Volgens CvB heeft Timli haar buiten spel gezet doordat zij haar adviseur [A] MKB-advies b.v. (in de persoon van [A] , hierna: [A] ) de bemiddelingsgesprekken met de beoogde koper van Leebo heeft laten voortzetten. Volgens CvB heeft dat ook geleid tot een overeenkomst met de koper. Het feit dat die overeenkomst vervolgens ontbonden zou zijn, zoals Timli stelt, is volgens CvB niet relevant. Het gaat er volgens CvB niet om of uiteindelijk een transactie is geëffectueerd maar dat Timli het exclusiviteitsbeding geschonden heeft. Dan geldt op grond van artikel 8.3 van de AV de fictie dat de transactie tot stand gekomen zou zijn.
3.5
Timli heeft hiertegenover het volgende aangevoerd. Op bladzijde 2 van haar offerte geeft CvB zelf aan: "Ook samenwerking, daar waar nodig met u adviseurs (accountant/jurist) staat bij ons voorop". [A] is al 20 jaar de vaste accountant van Timli. Hij was in die hoedanigheid betrokken bij de besprekingen met de beoogde koper en hij is bij alle besprekingen met CvB aanwezig geweest. [A] heeft CvB voortdurend op de hoogte gehouden van zijn bemoeienissen. Die bemoeienissen hadden blijkens een e-mailbericht van CvB van 6 december 2016 (productie 4 MvA) de volledige instemming van CvB. Uit het e-mailbericht van CvB van 12 december 2016 (productie d in eerste aanleg van CvB) wordt Timli voor de keuze gesteld de overeenkomst met de kandidaat koper door [A] op te laten stellen dan wel dit over te laten aan de jurist van CvB. Uit dat e-mailbericht blijkt tevens dat Timli, ervan uitgaande dat de levering aan de beoogde koper door zou gaan, aan CvB gevraagd heeft de hoogte van de verschuldigde vergoeding aan te geven. Timli was dus geenszins doende om betaling van de succesfee aan CvB te omzeilen. Tot een rondkomen van de transactie is het echter niet gekomen, omdat de koper de financiering niet kon rondkrijgen en de overeenkomst ontbonden heeft. Van enige schending van de exclusiviteit is geen sprake geweest, aldus Timli.
3.6
Naar het oordeel van het hof heeft CvB tegenover dit gemotiveerde en met producties onderbouwde verweer van Timli haar stellingen onvoldoende concreet onderbouwd. Het had op de weg van CvB gelegen nader te onderbouwen waaruit precies blijkt dat Timli de exclusiviteit heeft geschonden, meer in het bijzonder waaruit blijkt dat Timli aan [A] een opdracht heeft gegeven "met eenzelfde strekking, doel of beoogd resultaat" als de opdracht aan CvB. Aan deze stelplicht heeft CvB onvoldoende invulling gegeven. In tegenstelling tot wat CvB stelt, is het niet zo dat uit het enkele feit dat er een overeenkomst tot stand is gekomen met de beoogde koper volgt dat de exclusiviteit is geschonden en dat [A] een soortgelijke opdracht heeft gekregen als CvB. [A] was immers al betrokken als accountant van Timli. Daarmee komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod als verwoord in het schriftelijk pleidooi inhoudende de "schending van de afspraken m.b.t. de exclusiviteit". Het enkele feit dat [A] in een door hem aan CvB doorgestuurde mail aan de beoogde koper een passage over marktconforme huur heeft weggelaten, zoals door Timli in haar pleidooi heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Die actie geeft zeker te denken (het wekt de schijn dat getracht is om tot een lagere succesfee te komen of discussie over de fee te ontlopen), maar zegt niets over schending door Timli van de overeengekomen exclusiviteit.
De primaire vordering is dus niet toewijsbaar.
3.7
Subsidiair stelt CvB dat Timli c.s. een redelijke vergoeding aan haar dient te betalen voor de gewerkte uren.
Het hof stelt voorop dat geen grief is aangevoerd tegen de overweging van de rechtbank dat partijen met de gemaakte betalingsafspraken feitelijk het risico van de door CvB te maken tijdsinvestering - voor het geval er door haar bemiddeling geen succesvolle transactie tot stand komt - bij CvB hebben neergelegd ("no cure no pay").
Volgens CvB heeft zij echter recht op een redelijke vergoeding omdat Timli "door de exclusiviteit van de opdracht aan CvB te doorbreken en met een andere procesbegeleider een overeenkomst met een koper te sluiten CvB niet in staat [heeft] gesteld om "cure" te bewerkstelligen".
3.8
Het hof kan deze -summiere - onderbouwing niet anders lezen dan dat ook de subsidiaire vordering gebaseerd is op het feitelijke uitgangspunt dat CvB buiten spel is gezet door Timli. Nu dat niet is komen vast te staan, is ook de subsidiaire vordering niet toewijsbaar. Andere argumenten en grondslagen voor de subsidiaire vordering heeft het hof in de stellingen van CvB niet kunnen ontwaren.

4.De slotsom

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. CvB zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Timli vast te stellen als volgt:
- € 726 aan verschotten (griffierecht) en € 9.483,- (3 punten in appeltarief V) aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
Het hof merkt hierbij op dat hoewel de vorderingen van onbepaalde waarde zijn, er een duidelijke indicatie is dat het belang € 193.479,- bedraagt: zie de conceptfactuur van CvB die als productie B voorafgaand aan de comparitie in eerste aanleg is verstuurd en waarnaar CvB verwijst in MvG p. 4 onderaan. Daarmee is tarief V geïndiceerd.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 6 april 2018;
veroordeelt CvB in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Timli vastgesteld als volgt:
- € 726 aan verschotten en € 9.483,- aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G. ter Veer, mr. L. Janse en mr. M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.