ECLI:NL:GHARL:2020:5404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
200.277.670/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige en ouderschapstoetsing

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de zoon van de ouders, die in hoger beroep zijn gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter. De kinderrechter had op 22 januari 2020 toestemming gegeven aan de gecertificeerde instelling (GI) om de zoon, geboren in 2017, uit huis te plaatsen in een pleeggezin. De ouders zijn het hier niet mee eens en verzoeken het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en hun zoon weer bij hen te laten wonen. De GI verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.

De procedure verliep via een mondelinge behandeling op 8 juni 2020, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI. De ouders hebben in hun hoger beroep aangevoerd dat zij in staat zijn om een veilig opvoedingsklimaat te bieden en dat de veiligheid van hun zoon nooit in het geding is geweest. Het hof heeft echter vastgesteld dat er al jaren zorgen zijn over de opvoeding door de ouders en dat zij zich niet aan de veiligheidsafspraken hebben gehouden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat terugplaatsing bij de ouders niet mogelijk is.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de ouders af. De ouders hebben onvoldoende inzicht in hun problematiek en de zorgen van de hulpverleners, wat hen niet in staat stelt om de belangen van hun zoon adequaat te behartigen. De beslissing van het hof is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.670/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 128314)
beschikking van 7 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
[verzoeker],
volgens de basisregistratie personen wonende te [B] ,
feitelijk verblijvende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Waar gaat het over

Het gaat in deze zaak over de uithuisplaatsing van de zoon van ouders. De kinderrechter heeft op 22 januari 2020 de toestemming aan de GI om de zoon van ouders ( [de minderjarige] , geboren [in] 2017 (verder te noemen: [de minderjarige] )), uit huis te plaatsen in een pleeggezin verlengd tot 20 juni 2020. De ouders zijn het hier niet mee eens.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de ouders met bijlage(n), ingekomen op 22 april 2020;
- een journaalbericht van de ouders van 20 mei 2020 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2020 plaatsgevonden. Bij de zitting waren aanwezig:
- de ouders met hun advocaat;
- namens de GI de jeugdbeschermers mevrouw [C] en mevrouw [D] .
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft één van de raadsheren, te weten
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, aan de zitting deelgenomen via beeldbellen (Skype).

3.Wat wordt er verzocht

3.1
Het hoger beroep van de ouders is gericht tegen de beslissing van de kinderrechter van 22 januari 2020. Deze beslissing staat in de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 januari 2020 (hierna ook: de bestreden beschikking). De ouders willen dat het hof de zaak helemaal opnieuw beoordeelt.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot het verlenen/verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode vanaf 8 februari 2020 tot 20 juni 2020 alsnog af te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] weer bij de moeder thuis zal wonen.
3.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het door de ouders ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Wat zijn de feiten

4.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit. Vanaf 20 juni 2018 staat [de minderjarige] onder toezicht van de GI. Deze maatregel geldt tot 20 juni 2020.
4.2
De ouders hebben samen nog een dochter [E] (2016). [E] woont in een pleeggezin (bij haar opa en zijn partner).
4.3
De moeder heeft uit een eerdere relatie twee kinderen [F] (2003) en [G] (2006).
De moeder heeft het gezag over [F] en [G] . [F] woont, na een periode van uithuisplaatsing, bij de moeder en [G] woont in een pleeggezin.
4.4
Bij beschikking van 19 september 2019 heeft de kinderrechter in een spoedprocedure de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken.
4.5
Bij beschikking van 8 oktober 2019 heeft de kinderrechter de GI een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, met ingang
van 8 oktober 2019 tot uiterlijk 8 februari 2020. De kinderrechter heeft het verdere verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling, aangehouden.
4.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
22 januari 2020 heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd tot uiterlijk 20 juni 2020.
4.7
[de minderjarige] verblijft sinds 14 februari 2020 in hetzelfde pleeggezin als [E] .

5.De beslissing van het hof

5.1
De ouders zijn het niet eens met (de verlenging van) de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Zij zijn van mening dat met de (spoed)uithuisplaatsing van [de minderjarige] hard is ingegrepen op een moment en in een situatie waarin door de ouders, met de hulpverlening in het gezin en voor zichzelf, stappen vooruit werden gezet en er sprake was een verbetering van de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . Volgens de ouders is de veiligheid van [de minderjarige] nooit in het geding geweest, ook niet waar het gaat om de buurman. Ouders menen dat zij wel degelijk in staat zijn om het belang van de kinderen, en meer specifiek het belang van [de minderjarige] , voorop te stellen en in staat zijn om hem een veilig opvoedingsklimaat te bieden.
5.2
Het hof begrijpt dat het voor de ouders zwaar en verdrietig is dat [de minderjarige] niet thuis woont. Toch brengen de belangen van [de minderjarige] mee dat hij niet terug kan naar de moeder (en de vader). De volgende argumenten vindt het hof daarbij van belang.
Uit de stukken en wat op de zitting is besproken blijkt dat er al jaren zorgen zijn over de opvoeding die de ouders bieden. [de minderjarige] staat al langere tijd onder toezicht van de GI en het gezin ontvangt sinds twee jaar hulp van [H] . In december 2018 zijn er, samen met de ouders, een aantal afspraken gemaakt om te zorgen voor voldoende veiligheid voor [de minderjarige] . Het was de bedoeling dat er een ouderschapsbeoordeling zou plaatsvinden bij [I] . De ouders hadden hiervoor al een intake gehad. Tijdens de samenwerkingsweken bij [I] kwam naar voren dat de moeder zich eerst moest laten behandelen voor haar trauma’s en de vader voor zijn emotieregulatieproblematiek. [I] wilde dat ouders hier eerst behandeling voor zouden krijgen om hun echt een eerlijke kans te geven bij de ouderschapsbeoordeling. Het gezin is toen aangemeld bij [J] van [K] voor traumabehandeling. Hier was een lange wachtlijst (ongeveer zeven maanden). Iedereen vond dat het belangrijk was om dit traject wel te volgen. [de minderjarige] bleef bij de moeder wonen met hulp van [H] . [I] heeft op den duur aangegeven dat het te lang ging duren voordat opname bij de [J] kon starten en wilden kijken naar mogelijkheden dat ouders toch eerst naar [I] zouden gaan in combinatie met therapie. Dat is niet gelukt om de volgende redenen.
5.3
Het veiligheidsplan dat in december 2018 is gemaakt is al die tijd van kracht gebleven en is volgens de GI meerdere keren tussentijds besproken, aangevuld en bevestigd. De ouders hebben zich alleen niet aan de veiligheidsafspraken gehouden. Uit de eindevaluatie van [H] van 29 oktober 2019 blijkt dat in september tijdens een evaluatie van het veiligheidsplan duidelijk werd dat het de ouders structureel niet lukt om zich aan de afspraken te houden. Zo is in het veiligheidsplan de afspraak opgenomen dat de buurman niet in de woning van de moeder aanwezig zou zijn en hij geen contact met de kinderen zou hebben (zonder aanwezigheid van de moeder). Ondanks deze eis, bleek de buurman vaak bij de ouders te zijn en ook op [de minderjarige] te hebben gepast. Daarnaast zou [L] , een vriend van de vader, toezicht houden op (het middelengebruik van) de vader, maar ook dit is niet gebeurd. Duidelijk werd dat het de ouders onvoldoende lukt om keuzes te maken in het belang van [de minderjarige] en om zijn veiligheid te waarborgen. Als de GI het gesprek met de ouders wilde aangaan over het niet nakomen van de afspraken liep de moeder weg uit het gesprek. Het lukte de GI niet om een goed gesprek met beide ouders te hebben over de zorgen die er zijn. Doordat ouders zich niet aan het veiligheidsplan hebben gehouden heeft [I] aangegeven dat een opname voor een ouderschapsbeoordeling niet meer mogelijk is.
5.4
Verder is voldoende gebleken dat de ouders geen probleembesef hebben en de zorgen ontkennen die door de hulpverleners worden gezien. De persoonlijke problematiek van ouders maakt daarnaast dat er zorgen zijn over de leerbaarheid en de emotionele beschikbaarheid van de ouders naar de kinderen. Ook van de hulp die door [H] is verleend hebben de ouders uiteindelijk onvoldoende geleerd. Er is steeds veel onrust rondom het gezin. Het huiselijk geweld en de ruzies met opa en buren veroorzaken voortdurend stressvolle situaties in het gezin, waarvan ook [de minderjarige] getuige is. De ouders zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende in staat de belangen van [de minderjarige] voorop te stellen. Doordat de ouders de afspraken uit het veiligheidsplan niet zijn nagekomen is de mogelijkheid om een ouderschapsbeoordeling te laten verrichten voorbij. Dit was voor de ouders dé kans om te laten zien dat zij in staat zijn om [de minderjarige] in hun gezin op te laten groeien. Het hof is het daarom eens met de beslissing van de kinderrechter.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 22 januari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.