ECLI:NL:GHARL:2020:5402

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
200.276.964/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige jongen met ernstige zorgen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een 17-jarige jongen, hierna te noemen [de minderjarige]. De ouders van [de minderjarige], verzoekers in hoger beroep, hebben bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 9 januari 2020 de ondertoezichtstelling had uitgesproken. De ouders zijn van mening dat de hulpverlening die tot nu toe is geboden niet effectief is geweest en verzoeken het hof om de beschikking te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige]. Hij ervaart problemen in de thuissituatie, voelt zich niet gehoord en gezien, en de relatie met zijn ouders is ernstig verstoord. De school heeft ook zorgen geuit over zijn ontwikkeling en heeft een zorgmelding gedaan. Ondanks de inspanningen van de ouders om hulp te organiseren, is er geen adequate hulpverlening tot stand gekomen. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke hulp voor [de minderjarige] te organiseren en dat er een risico bestaat dat zijn ontwikkeling verder stagneert.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, omdat het van mening is dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de impasse te doorbreken en [de minderjarige] de hulp te bieden die hij nodig heeft. Het hof heeft de ouders aangespoord om open te staan voor verschillende hulpverleningstrajecten en niet alleen te focussen op één specifieke instelling. De beslissing van het hof is genomen in het belang van [de minderjarige], die al te lang in een zorgelijke situatie verkeert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.964/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 241255)
beschikking van 7 juli 2020
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
[verzoeker],
verder te noemen: de vader,
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Zwolle,
en
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 9 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 april 2020;
- een brief van de raad van 21 april 2020 met productie(s);
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 11 mei 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 14 mei 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 20 mei 2020;
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 29 juni 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 juni 2020 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI zijn mevrouw [C] en mevrouw [D] verschenen. In verband met de corona-uitbraak heeft één van de raadsheren, te weten mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, via beeldbellen (Skype) deelgenomen aan de zitting.
Mr. Duiveman heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.
2.3
Op 11 juni 2020 is [de minderjarige] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige] ), buiten aanwezigheid van partijen middels beeldbellen (Skype) door het hof gehoord. De ouders, de raad en de GI hebben een verslag van dit gesprek ontvangen en de gelegenheid gekregen om hierop nog te reageren.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is [de minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont in gezinsverband met zijn ouders en zijn jongere broer [E] (2005) en jongere zus [F] (2006).
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 9 januari 2020 voor de termijn van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
9 januari 2020. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Uit het raadsrapport van 10 december 2019 komen ernstige zorgen over [de minderjarige] naar voren. [de minderjarige] ervaart problemen in de thuissituatie. Hij verkeert (thuis) in een isolement: hij voelt zich niet gehoord en gezien. De relatie tussen [de minderjarige] en de ouders is ernstig verstoord. Er wordt in zijn beleving onvoldoende rekening met hem gehouden en [de minderjarige] vindt het in toenemende mate moeilijk om zich aangepast te gedragen. Hij reageert met boosheid, agressie of verdraait de waarheid. [de minderjarige] heeft de raad verteld dat er thuis altijd ruzie is en er niet naar hem geluisterd wordt. Er zijn veel conflicten tussen [de minderjarige] en zijn ouders en [de minderjarige] en zijn (jongere) broer en zus. [de minderjarige] vernielt dingen en er wordt fysiek geweld gebruikt. Zelfs de politie raakt betrokken om ruzies te sussen. Volgens de ouders is [de minderjarige] depressief en gameverslaafd. [de minderjarige] ontkent dit en zegt dat hij het internet gebruikt om zich af te sluiten voor de ruzies en spanningen thuis. Ook op school probeert hij zich op deze wijze af te sluiten voor te veel prikkels. Op school gaat het niet goed. [de minderjarige] is in de zomer van 2018 van 3 VWO naar 3 HAVO gegaan, maar heeft ook het afgelopen schooljaar niet goed afgerond. De school maakt zich zorgen om [de minderjarige] en heeft in januari 2019 (in overleg met [de minderjarige] en zijn ouders) een zorgmelding bij [G] gedaan. De school heeft grote zorg dat er een situatie in het gezin voorvalt waarbij er ernstig fysiek geweld naar elkaar wordt gebruikt met onherstelbare gevolgen. Voor de school is de meest verontrustende zorg, dat de ontwikkeling van [de minderjarige] in die mate is gestagneerd dat er nauwelijks sprake is geweest van een situatie waarin kan worden teruggewerkt naar een zo regulier mogelijke vorm van onderwijs én dat [de minderjarige] steeds minder mogelijkheden laat zien om zich op zijn onderwijsproces te richten. De school merkt dat [de minderjarige] minder vertrouwen krijgt in zijn toekomst en uitspraken doet waarin hij de hoop op verandering laat varen. De school is dan ook bang dat [de minderjarige] verder blijft stagneren in zijn ontwikkeling en thuis komt te zitten zonder diploma. De ouders doen volgens de raad erg hun best hun oude [de minderjarige] terug te krijgen maar houden er mogelijk te weinig rekening mee dat zij moeten veranderen omdat [de minderjarige] in de puberteit is. De ouders kunnen volgens de raad niet zien dat ook het functioneren van het gezinssysteem hierop van invloed is. De raad is van mening dat naast kindfactoren (zoals een disharmonisch profiel bij een hoge verbale intelligentie, eventueel ook autistiforme kenmerken in zijn persoonlijkheid), de andere problemen van [de minderjarige] (deels) reactieve klachten zijn, op de omstandigheden waarin hij leeft en opgroeit. Alle factoren, kindfactoren en omgevingsfactoren waaronder gezinsfactoren, die bijgedragen hebben aan de ontstane situatie zullen in kaart gebracht moeten worden. Het is volgens de raad belangrijk dat [de minderjarige] vaardigheden ontwikkelt om op eigen benen te staan. Gelet op de pogingen die de afgelopen jaren zijn ondernomen om tot professionele hulpverlening voor [de minderjarige] te komen door verschillende instanties heeft de raad er geen vertrouwen meer in dat ouders voldoende bereid en in staat zijn onder eigen regie en verantwoordelijkheid adequate professionele hulpverlening voor [de minderjarige] te organiseren.
5.4
Dat er grote zorgen om [de minderjarige] zijn, en dat daar intensieve hulpverlening voor nodig is, staat voor niemand ter discussie. Het hof stelt vast dat er in de afgelopen jaren vele pogingen zijn gedaan om adequate hulp te organiseren voor de zorgelijke situatie waarin [de minderjarige] zich bevindt.
De ouders geven weliswaar aan open te staan voor hulpverlening, maar gepaste hulpverlening voor [de minderjarige] is de afgelopen jaren niet van de grond gekomen, terwijl de zorgen over [de minderjarige] steeds groter worden. [de minderjarige] verkeert thuis nog steeds in een isolement, geeft aan dat er veel ruzies zijn en zijn schoolgang stagneert. Door de corona-uitbraak is het fysieke onderwijs voor [de minderjarige] weggevallen en hij kan zich niet motiveren om digitaal onderwijs te volgen. Onduidelijk is op welke wijze [de minderjarige] volgend jaar onderwijs zal gaan volgen. Daarnaast zijn ook sociale activiteiten die voor [de minderjarige] belangrijk zijn/waren weggevallen; factoren die de raad in het raadsrapport nog als positief benoemde. Zo is hij recent zijn bijbaantje verloren en is hij gestopt met schaken. In de eerste maanden dat de ondertoezichtstelling nu van kracht is, is er nog geen hulpverlening voor [de minderjarige] van de grond gekomen. De ouders volgen ten aanzien van de hulpverlening voor [de minderjarige] volledig hun eigen visie. Zij (en ook [de minderjarige] ) hebben al hun pijlen gericht op een behandeltraject voor [de minderjarige] bij " [H] ", een specialistische instelling voor geestelijke gezondheidszorg, (verder te noemen: [H] ). De ouders lijken niet open te staan voor andere opties, ook niet nu duidelijk is geworden dat de gemeente [H] niet gaat financieren. Hierdoor komt hulpverlening voor [de minderjarige] steeds maar niet van de grond. De GI heeft aangegeven ook andere mogelijkheden voor hulp voor [de minderjarige] te zien maar de ouders willen hierover niet in gesprek zolang [H] niet als optie voor behandeling van [de minderjarige] wordt meegenomen. Nu er bij de ouders geen enkele ruimte is voor andere hulpverlening dan [H] heeft het hof er geen vertrouwen in dat de hulpverlening waar [de minderjarige] zo’n behoefte aan heeft van de grond komt in het vrijwillig kader. De gronden voor een ondertoezichtstelling zijn dan ook aanwezig.
5.5
Hoewel voor het hof duidelijk is dat de ouders, en [de minderjarige] , geen toegevoegde waarde zien in een ondertoezichtstelling en zich daar tegen verzetten is het hof van oordeel dat het nu van het grootste belang is dat [de minderjarige] de hulp krijgt waar hij recht op heeft. [de minderjarige] is al ruim zeventien jaar oud en zijn ontwikkeling stagneert al te lang, dus haast is geboden. Gelet op de houding van de ouders in de afgelopen jaren en het feit dat er - ondanks de zeer ernstige zorgen - nog steeds geen gepaste hulpverlening van de grond is gekomen heeft het hof er geen vertrouwen in dat de ouders in staat zijn om deze hulpverlening de komende tijd en in het vrijwillige kader wel in gang te zetten. Net als de kinderrechter is het hof daarom van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk is als middel om de impasse te doorbreken, in het belang van [de minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat het van groot belang is dat [de minderjarige] én de ouders achter het gekozen hulpverleningstraject staan. Dit betekent echter niet dat alleen naar [H] gekeken dient te worden. Het hof geeft zowel de ouders als [de minderjarige] in overweging om zich meer coöperatief en flexibel op te stellen en mogelijke hulpverleningstrajecten met een open vizier te benaderen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 9 januari 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.