In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Norma Holding B.V. en Norma MPM B.V. tegen Coöperatie Damsté Advocaten-Notarissen U.A. en andere geïntimeerden. De zaak betreft de vraag of Norma c.s. tijdig heeft geklaagd over de werkzaamheden van de notaris en advocaten van Damsté, die tussen 1 december 2009 en 12 april 2011 hebben plaatsgevonden. De rechtbank Overijssel had in een eerder vonnis van 6 februari 2019 geoordeeld dat de klacht niet tijdig was ingediend, wat leidde tot afwijzing van de vorderingen van Norma c.s. In hoger beroep heeft het hof de grieven van Norma c.s. beoordeeld en geconcludeerd dat de klacht inderdaad niet tijdig was. Het hof oordeelde dat Norma c.s. niet voldoende had aangetoond dat zij de gebreken in de dienstverlening eerder had kunnen ontdekken. De klachttermijn volgens artikel 6:89 BW begint te lopen zodra de schuldeiser het gebrek ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken. Het hof benadrukte dat van Norma c.s. verwacht mocht worden dat zij haar onderzoeksplicht zou vervullen, wat zij niet had gedaan. De lange periode tussen de advisering en de aansprakelijkstelling, alsook de gevolgen van het tijdsverloop voor de bewijspositie van Damsté, waren belangrijke factoren in de beslissing. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Norma c.s. in de kosten van het hoger beroep.