Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
30 juni 2020
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2019. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 65 te [Z] per waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op € 596.000 voor het jaar 2017. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 575.000. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat de waarde op € 508.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 juni 2020 werd de zaak behandeld. Belanghebbende en zijn gemachtigde, mr. [A], waren aanwezig, evenals de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door [B] en taxateur [C]. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 575.000 niet te hoog was. Belanghebbende had geen grieven ingediend tegen de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de waarde was onderbouwd met verkoopcijfers van vergelijkingspanden.
Belanghebbende voerde aan dat het taxatieverslag, waarin een WOZ-waarde van € 508.000 was vermeld, hem het vertrouwen had gewekt dat deze waarde zou worden vastgesteld. Het Hof oordeelde echter dat het taxatieverslag geen toezegging van de heffingsambtenaar was en dat de verwarring die het bij belanghebbende had gewekt niet voldoende was om het beroep op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.