Uitspraak
1.'t Sleyk B.V.,
't Sleyk,
DOGM,
't Sleyk c.s.,
de erven,
1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- een akte houdende uitlating en overlegging stukken van de zijde van 't Sleyk c.s. (met
de producties 4 tot en met 8);
- een antwoordakte van de erven.
1.3 Vervolgens hebben partijen de processtukken vanaf het genoemde tussenarrest overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
2.2 Waar gaat het in deze zaak over?
De advocaat van ’t Sleyk c.s. heeft [erflater] in een brief van 5 juli 2012 aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade ten gevolge van een door [erflater] gemaakte fout bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden als bindend adviseur. In deze procedure vorderen zij vergoeding van de door hen als gevolg van de fout geleden schade.
3.3 De vaststaande feiten
voor een koopsom vast te stellen bij makelaarstaxatie (2x. indien geen overeenstemming, dan 3x), echter minimaal fl. 750.000,00 exclusief wettelijke rente."
procedure 1). Tegen dit vonnis heeft [B] hoger beroep ingesteld.
€ 1.850.000,00.
procedure 2).
de prijs, die bij onderhandse verkoop vrij van huur en gebruik en bij aanbieding op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed”.
“
Een eventueel kort geding zie ik dan ook met vertrouwen tegemoet, ook al omdat de taxatie van de heren [erflater] en [H] de toets der kritiek niet kan doorstaan. Mijn cliënt legt zich bij de uitkomst van hun taxatie, zoals die tenslotte is gevallen, ook niet neer en komt daarop nog terug behoudende hij zich in dat opzicht alle rechten voor.”
procedure 3). Zij vorderden dat [B] werd veroordeeld mee te werken aan levering van het perceel aan hen voor een bedrag van € 760.000,-. In de dagvaarding wordt melding gemaakt van twee bij 't Sleyk c.s. bekende verweren van [B] . Allereerst is [B] van mening niet tot verkoop verplicht te zijn omdat hij appel heeft ingesteld tegen het vonnis in procedure 1 en nog niet op dit appel is beslist, zodat de verplichting tot verkoop nog onderdeel is van een lopende procedure. In de tweede plaats wil [B] zich niet neerleggen bij de uitkomst van de taxatie.
“
2. Er is wel een vaststelling tussen partijen in de vorm van een makelaarstaxatie, maar
procedure 4). De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
4.8. Vast staat dat partijen niet zijn geconsulteerd voorafgaande aan het raadplegen van
- op eenstemmig verzoek van partijen - vooralsnog niet beslist.
3.3.3. De vaststaande feiten en omstandigheden die het hof tot uitgangspunt hebben gediend - hiervoor in 3.1.2 samengevat - laten geen andere conclusie toe dan dat de beide bindend adviseurs prof. [I] als deskundige hebben ingeschakeld om hun te adviseren over de kwestie die partijen bij uitstek verdeeld hield, te weten of bij de vaststelling van de waarde van het perceel rekening moest worden gehouden met het, in vergelijking tot de waarde die de bindend adviseurs in het aan partijen voorgelegde tweede concept reeds hadden bepaald, veel hogere bod van PBO. Aan deze kwestie kleven juridische aspecten van de verhouding tussen partijen en van uitleg van de in de opdracht vermelde definitie van "onderhandse verkoopwaarde", waarover de bindend adviseurs zich als makelaars klaarblijkelijk niet voldoende deskundige achtten om deze te beoordelen. Het essentiële
Mijn cliënten stellen zich op het standpunt dat u als bindend adviseur jegens hen tekort bent geschoten door een bindend advies tot stand te brengen, waarvan is vastgesteld dat de wederpartij van mijn cliënten, de heer [B] , daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kon worden gehouden, nu aan het bindend advies een gebrek kleeft en uit dit gebrek voor de heer [B] nadeel is voortgevloeid. Door de vernietiging lijden mijn cliënten schade, niet in de laatste plaats door de procedurekosten die daarvan een gevolg zijn. Bovendien houden zij er rekening mee dat, indien het arrest van het gerechtshof in Den Haag rechtskracht verkrijgt, mijn cliënten alsnog een hogere waarde voor de boerderij zullen moeten betalen, terwijl zij niet meer de gelegenheid hebben om van de koop van de boerderij af te zien."
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 april 2018, uitgaande van een waarde van het perceel van de peildatum van € 841.000,-, ’t Sleyk c.s. veroordeeld tot betaling aan [B] van een bedrag van € 81.000,- met rente en proceskosten. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
4.4 De grieven
grieven 1 tot en met 3komen ’t Sleyk c.s op tegen de honorering door de rechtbank van het beroep op verjaring. De grieven hangen met elkaar samen. Het hof zal ze dan ook tezamen behandelen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. onder meer HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:552 en HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:677, waarin de bestaande rechtspraak werd samengevat) moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon zo worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid
- die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn - heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon.
Bovendien blijkt uit de pleitnotitie van de advocaat van [B] bij gelegenheid van de eerste mondelinge behandeling in procedure 2, een passage waarnaar ’s Sleijk c.s. in hun laatste akte verwijzen, dat [B] er vooral moeite mee heeft dat de twee hogere biedingen zijn gepasseerd. Juist met het oog op de betekenis van die twee biedingen heeft [erflater] (met schending van hoor en wederhoor) mr. [I] benaderd. De fout van [erflater] stond dan ook in nauw verband met de kern van de kritiek die [B] op 20 april 2007 op het bindend advies gaf, te weten dat de twee hogere biedingen daarin niet of onvoldoende waren verdisconteerd.
In dit verband is van belang dat ’t Sleijk c.s. zich er niet op hebben beroepen dat de verjaring voor 20 april 2012 is gestuit.
Grief 4, waarin ’t Sleijk c.s. opkomen tegen afwijzing van hun vorderingen en hun veroordeling in de proceskosten, heeft geen zelfstandige betekenis en faalt eveneens. Het hof zal het vonnis van de rechtbank dan ook bekrachtigen. ’t Sleijk c.s. zullen worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2,5 punten, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente en nasalaris.
5.De beslissing
te vermeerderen met nasalaris van € 157,-, verhoogd met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;