Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, via beeldbellen (Skype) deelgenomen aan de zitting.
[de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder in [A] , waar ook zijn vader woont.
1 mei 2019 verwezen naar het hulpverleningstraject Ouderschap na Scheiding (ONS) van [C] . Het traject is eind 2019 afgerond. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen over de door de moeder gewenste verhuizing met [de minderjarige] en de daaraan te verbinden afspraken.
4.De omvang van het geschil
15 april 2020. Deze grieven richten zich tegen de verleende vervangende toestemming tot verhuizing. De vader verzoekt het hof (in de zaak met nummer 200.277.975/02) de werking van de bestreden beschikking (uitvoerbaarheid bij voorraad) te schorsen en (in de hoofdzaak met nummer 200.277.975/01) de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar [B] te verhuizen alsnog af te wijzen.
5.De motivering van de beslissing
Voor [de minderjarige] , die ruim vier jaar oud is, zal deze verhuizing niet heel ingrijpend hoeven te zijn. Hij heeft ongetwijfeld inmiddels speelkameraadjes ontmoet in de buurt, op school en de opvang in [A] , maar die behouden hun waarde voor de momenten dat [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling bij de vader verblijft. Uit niets is gebleken dat [de minderjarige] na verhuizing niet ook zo’n netwerk in [B] zal kunnen opbouwen. Daarbij komt dat het een verhuizing betreft naar een plaats die ongeveer 20 kilometer verderop ligt. Een dergelijke afstand is voor de vader, die over een auto beschikt, eenvoudig te overbruggen, en hoeft niet in de weg te staan aan toekomstige betrokkenheid van de vader bij school, zwemles, sport en bezoeken aan een huisarts. Ook zal er niets hoeven te veranderen aan de bestaande zorgregeling van een weekend per twee weken van vrijdag tot zondag, zoals die de afgelopen periode heeft gegolden. De moeder is in dat verband bereid de gevolgen te verzachten door [de minderjarige] zowel naar de vader te brengen, als hem daar op te halen. Verder heeft zij aangeboden dat [de minderjarige] in de vakanties vaker bij de vader kan verblijven als hem dat uitkomt. Het streven van de vader naar een co-ouderschap kan, in het licht van de al sinds de scheiding bestaande zorgregeling, niet tot een ander oordeel leiden. Ook de overige door de vader aangevoerde omstandigheden zijn van onvoldoende zwaarte voor het door de vader gewenste oordeel dat de eerder gegeven toestemming niet meer geldt en de moeder niet mag verhuizen naar [B] .
6.De slotsom
7.De beslissing
incidentin de zaak met nummer 200.277.975/02:
(hoofd)zaakmet nummer 200.277.975/01:
E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 23 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.