ECLI:NL:GHARL:2020:4806

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
200.262.097/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van overeenkomsten en zorgplicht in telecomsector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die betwist dat er overeenkomsten tot stand zijn gekomen met Telfort Zakelijk B.V. De appellant stelt dat hij deze overeenkomsten onder druk van derden heeft ondertekend en dat er geen wilsovereenstemming is geweest. Het hof oordeelt dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij onder bedreiging heeft gehandeld. De rechter wijst erop dat een overeenkomst tot stand komt door aanbod en aanvaarding, en dat wilsovereenstemming niet absoluut vereist is. Het hof concludeert dat Telfort mocht aannemen dat de appellant de overeenkomsten wilde aangaan, gezien de omstandigheden waaronder deze zijn ondertekend.

Daarnaast wordt de zorgplicht van Telfort besproken. De appellant stelt dat Telfort haar zorgplicht heeft geschonden door niet te controleren of hij financieel in staat was de abonnementen te betalen. Het hof oordeelt dat Telfort niet verplicht is om deze informatie uit eigen beweging te verzamelen en dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan door een creditcheck uit te voeren. De appellant kan zich ook niet beroepen op consumentenbescherming, omdat hij als ondernemer handelde.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van Telfort tot betaling van de resterende abonnementsgelden is toegewezen. De appellant wordt in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, aangezien Telfort niet is verschenen. Het arrest is gewezen op 23 juni 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.262.097/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6978676)
arrest van 23 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Telfort Zakelijk B.V.,
gevestigd te Oostrum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Telfort,
in hoger beroep niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
16 april 2019 dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juni 2019,
- de memorie van grieven.
2.2
Tegen Telfort is verstek verleend.
2.3
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.
De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
Telfort heeft met de door [appellant] op 7 juni 2017 opgerichte eenmanszaak, [B] , twee overeenkomsten van 16 juni 2017 en 26 juni 2017 gesloten voor drie mobiele telefoonabonnementen voor de duur van twee jaar.
3.3
In artikel 6.2 van de algemene voorwaarden van Telfort is - onder meer - het volgende opgenomen:
"Bij beëindiging van de Overeenkomst is Zakelijke Klant verplicht de vaste, periodieke kosten van de nog resterende Minimumperiode van de Overeenkomst te voldoen waarbij Zakelijke Klant geen rechten kan ontlenen aan enige voorgaande toegekende kortingen."
3.4
Telfort heeft [appellant] gedurende de looptijd van deze overeenkomsten vier facturen gezonden ten aanzien van de maandelijkse abonnementsgelden en verbruikskosten. Het betreft de volgende facturen:
- de factuur van 14 juli 2017 van € 196,20;
- de factuur van 15 augustus 2017 van € 1.750,51;
- de factuur van 15 september 2017 van € 2.854,68;
- de factuur van 16 oktober 2017 van € 196,02.
3.5
Nadat de abonnementen door [appellant] in oktober 2017 vroegtijdig zijn beëindigd, heeft Telfort de resterende abonnementsgelden tot aan het einde van de contractduur van in totaal € 3.914,54 opgeëist in haar laatste factuur van 15 november 2017.
3.6
[appellant] is niet overgegaan tot betaling van deze facturen.
3.7
Met ingang van 15 april 2018 is [B] opgeheven en uitgeschreven uit het handelsregister.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Telfort heeft in eerste aanleg - kort gezegd - gevorderd dat de rechtbank [appellant] veroordeelt tot betaling van € 8.911,95, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 16 april 2019 de vordering van Telfort toegewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.047,61, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 8.911,95, te rekenen vanaf 3 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. [appellant] is tevens veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] vordert in het hoger beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en Telfort alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze vorderingen af te wijzen, met veroordeling van Telfort in de kosten van beide instanties, het nasalaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
5.2
[appellant] heeft tegen het bestreden vonnis twee grieven opgeworpen. Grief 1 richt zich tegen de integrale toewijzing van de vorderingen van Telfort en bestaat uit een primair verweer en meerdere op zichzelf staande subsidiaire verweren. Deze grief zal per onderdeel worden behandeld. De tweede grief, waarvan [appellant] zelf al constateert dat die geen zelfstandige betekenis heeft, richt zich tegen de proceskostenveroordeling.
Geen overeenkomst?
5.3
Het hof zal eerst het primaire standpunt van [appellant] behandelen dat betrekking heeft op zijn stelling dat er noch op 16 juni 2017, noch op 26 juni 2017 een overeenkomst met Telfort tot stand is gekomen, nu hij nimmer de wil heeft gehad om deze overeenkomsten te sluiten. [appellant] heeft onder bedreiging van derden deze overeenkomsten moeten tekenen. Telfort mocht er ook niet op vertrouwen dat hij die wil wel had, omdat Telfort haar zorgplicht heeft geschonden. Telfort had na moeten gaan of [appellant] financieel in staat was deze abonnementen te betalen. Ook hadden er bij het afsluiten van de tweede overeenkomst, zo snel na het tekenen van de eerste overeenkomst, bij Telfort alarmbellen af moeten gaan, aldus [appellant] .
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 BW tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Over het algemeen zal hieraan wilsovereenstemming ten grondslag liggen, maar deze wilsovereenstemming is geen absoluut totstandkomingsvereiste. Het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen een overeenkomst hebben gesloten, is ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden (zie HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9284).
5.5
Het hof neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking. [B] is op 7 juni 2017 door [appellant] opgericht. [B] was gevestigd op het woonadres van [appellant] . Voorts staat vast dat [appellant] - zo erkent hij ook zelf - de twee overeenkomsten van 16 juni 2017 en 26 juni 2017 (als vertegenwoordiger van [B] ) heeft ondertekend en hierbij een kopie van zijn legitimatiebewijs heeft overgelegd.
5.6
Het hof is van oordeel dat Telfort uit deze omstandigheden mocht begrijpen dat [appellant] beide overeenkomsten wilde aangaan. Dat bij [appellant] de wil ontbrak omdat hij werd bedreigd door derden, is niet onderbouwd. [appellant] heeft tot op heden geen verklaringen (of andere bewijsstukken) overgelegd waaruit de door hem gestelde bedreigingen zouden blijken. [appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van deze stellingen door het horen van zichzelf en enkele vrienden als getuigen. Het hof zal aan dit bewijsaanbod voorbij gaan, nu [appellant] zijn stellingen - gelet op het voorgaande - onvoldoende heeft onderbouwd om tot bewijs te kunnen worden toegelaten.
5.7
De stelling dat Telfort er ook niet op mocht vertrouwen dat [appellant] de wil had om de overeenkomsten te sluiten, omdat zij haar zorgplicht heeft geschonden stuit hier al op af.
Bovendien rust op Telfort ook niet een dergelijke zorgplicht. Die zou meebrengen dat Telfort uit eigen beweging veel informatie in moet winnen over de financiële situatie van al haar zakelijke klanten om daaraan uit zichzelf bepaalde consequenties te verbinden met als doel deze klanten tegen hun eigen keuzes in bescherming te nemen. Dit kan niet van Telfort worden verlangd. Hierbij merkt het hof nog op dat uit productie 7 van de conclusie van repliek van de zijde van Telfort evenwel blijkt dat zij bij de aanvraag van het derde mobiele abonnement (de tweede overeenkomst) een creditcheck heeft aangevraagd bij haar debiteurenafdeling. Dus ook al zou Telfort voornoemde zorgplicht ten opzichte van [appellant] wel hebben, dan heeft zij daar aan voldaan.
5.8
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat er op grond van artikel 6:217 BW op zowel 16 juli 2017 als op 26 juni 2017 overeenkomsten tot stand zijn gekomen tussen Telfort en [appellant] . Hieruit volgt dat er een rechtsgrond bestaat voor de betaling van de (resterende) abonnementsgelden en verbruikskosten.
5.9
Het primaire onderdeel van grief 1 faalt.
onredelijk bezwarend beding ex art. 6:233 onder a BW
5.1
Subsidiair stelt [appellant] dat artikel 6.3 (het hof begrijpt: artikel 6.2) van de algemene voorwaarden van Telfort - waaruit blijkt dat [appellant] bij eerder beëindigen van de overeen-komsten dan de duur waarvoor zij zijn afgesloten de resterende abonnementsgelden is verschuldigd - een onredelijk bezwarend beding in de algemene voorwaarden betreft en daarom moet worden vernietigd. [appellant] voert daarbij aan dat de beschermingsbepalingen voor consumenten krachtens reflexwerking ook op hem van toepassing zijn, nu hij de facto als een consument heeft gehandeld en daarom niet als ondernemer mag worden aangemerkt.
5.11
Het hof oordeelt op dit punt dat [appellant] niet kan worden gezien als consument. Niet valt in te zien waarom [appellant] als consument zou hebben gehandeld, nu hij op naam van zijn eenmanszaak twee zakelijke overeenkomsten voor mobiele telefonie heeft afgesloten. [appellant] komt derhalve geen succesvol beroep toe op reflexwerking en daarmee op de regels van consumentenbescherming. De enkele stelling dat [appellant] nog maar kort een eenmanszaak had opgericht, maakt dat niet anders.
5.12
Dan ziet het hof zich vervolgens gesteld voor de vraag of artikel 6.2 van de algemene voorwaarden toch als onredelijk bezwarend dient te worden aangemerkt. In dit kader heeft [appellant] niets anders opgemerkt dan dat Telfort de resterende abonnementsgelden niet had mogen vorderen, omdat Telfort vanaf oktober 2017 geen wederdienst aan [appellant] heeft geleverd. Dit acht [appellant] onredelijk. Het hof is van oordeel dat dit onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat het beding in het onderhavige geval als onredelijk bezwarend moet worden aangemerkt. Immers, nu [appellant] uit eigen beweging de overeenkomsten in oktober 2017 heeft opgezegd, hoefde Telfort vanaf de datum dat de overeenkomsten zijn beëindigd geen diensten meer te leveren. Een beroep op de bepaling in de algemene voorwaarden is in die situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar. Dit subsidiaire verweer van [appellant] faalt.
schriftelijkheidsvereiste ex artikel 6:267 BW
5.13
Verder voert [appellant] aan dat Telfort met de laatste factuur van 15 november 2017 niet heeft voldaan aan het schriftelijksheidsvereiste van artikel 6:267 BW. Telfort kan ook daarom niet de (volledige) resterende abonnementsgelden vorderen.
5.14
Artikel 6:267 BW ziet op de ontbinding van wederkerige overeenkomsten wanneer er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van één van de verbintenissen tussen partijen. Uit de stukken (punt 10 van de conclusie van repliek en de daarbij gevoegde productie 14) blijkt - en [appellant] heeft dit niet heeft betwist - dat de overeenkomsten niet op deze grond door Telfort zijn ontbonden, maar door [appellant] zijn opgezegd. Dit subsidiaire verweer snijdt dan ook geen hout.
eigen schuld ex art. 6:101 BW
5.15
Daarnaast doet [appellant] een beroep op artikel 6:101 BW en voert hij aan dat Telfort het mede aan zichzelf te wijten heeft dat de vordering op [appellant] zo hoog is opgelopen. Telfort had - nu [appellant] de facturen niet betaalde - de leveringsverplichting eerder op kunnen en moeten schorten, aldus [appellant] .
5.16
Het hof overweegt als volgt. De resterende abonnementsgelden (zoals neergelegd in artikel 6.2 van de algemene voorwaarden) zijn in feite afkoopsommen van de door [appellant] opgezegde overeenkomsten en worden door Telfort in haar factuur van 15 november 2017 ook zo genoemd. Deze afkoopsommen zijn te beschouwen als in de algemene voorwaarden gefixeerde schadevergoedingen voor het vroegtijdig verbreken van het contract. Daarmee is een beroep op artikel 6:101 BW mogelijk. Het hof ziet evenwel geen reden om dit beroep te honoreren. De eerste factuur dateert van 14 juli 2017 en [appellant] heeft de overeenkomsten in oktober 2017 opgezegd. Gedurende deze vier maanden heeft Telfort de diensten geleverd waarvoor [appellant] de overeenkomsten had gesloten. Dat uit de facturen van augustus en september blijkt van fors datagebruik buiten de bundels en deze facturen ook onbetaald zijn gebleven, is onvoldoende om aan te nemen dat Telfort het verwijt te maken valt dat zij na deze twee facturen de leveringsverplichting op had moeten schorten. Dit geldt te meer nu er na die tijd kennelijk niet of nauwelijks sprake is van datagebruik buiten de bundels. Daarbij heeft Telfort [appellant] vanaf het onbetaald laten van alle facturen herinneringen en aanmaningen gestuurd. Het hof ziet dan ook niet in wat Telfort - mede gelet op dit korte tijdsbestek - anders had behoren te doen. Ook dit onderdeel van grief 1 faalt.
matiging ex artikel 6:109 BW
5.17
Dan rest het laatste subsidiaire verweer van [appellant] , waarin hij een beroep doet op matiging van de (resterende) abonnementsgelden/afkoopsommen (naar het hof begrijpt op grond van artikel 6:109 BW). [appellant] heeft op dit punt aangevoerd dat de gevorderde (resterende) abonnementsgelden moeten worden gematigd, omdat Telfort haar zorgplicht zou hebben geschonden door zelf niet eerder in te grijpen.
5.18
Het hof overweegt dat voor matiging slechts grond bestaat indien toekenning van volledige schadevergoeding in de omstandigheden van het geval tot kennelijk onaanvaard-bare gevolgen zou leiden. Deze strenge maatstaf brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als toekenning van volledige schadevergoe-ding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Die situatie is niet aan de orde. [appellant] wijst in dit kader slechts op de vermeende door Telfort geschonden zorgplicht. Het hof heeft reeds geoordeeld dat een dergelijke zorgplicht niet op Telfort rust en ook voor het overige niet is gebleken dat Telfort haar (overige) zorgplichten jegens [appellant] zou hebben geschonden. Nu [appellant] in dit kader niets anders heeft gesteld, is het hof van oordeel dat er onvoldoende grond is om in de omstandigheden van dit geval tot matiging over te gaan.
5.19 Voor zover [appellant] nog een beroep heeft gedaan op richtlijnen die de Landelijke Kantonrechtersvereniging hanteert voor telecomaanbieders om resterende abonnements-gelden te kunnen vorderen in geval van voortijdige beëindiging van het contract, geldt dat [appellant] dat beroep niet heeft toegelicht, terwijl zonder nadere toelichting dat beroep niet voor zichzelf spreekt, nu die richtlijnen zien op overeenkomsten tussen telecomaanbieders en consumenten.
5.19
Al het vorenstaande heeft tot gevolg dat grief 1 faalt. Daarmee is grief 2 eveneens tevergeefs voorgedragen.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Die kosten zullen, nu Telfort niet is verschenen, worden vastgesteld op nihil.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 16 april 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Telfort vastgesteld op nihil;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. O.E. Mulder en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
23 juni 2020.