Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven 1 tot en met 3van het principaal hoger beroep stelt [appellanten] c.s. de positie van Koelhuis Houten aan de orde. Het hof overweegt als volgt. De in
grief 2aan de orde gestelde vraag of de rechtbank al dan niet kon weigeren terug te komen op haar bindende eindbeslissing, mist zelfstandige betekenis naast
grief 1, waarin [appellanten] c.s. betoogt dat het steeds de bedoeling is geweest dat Koelhuis Houten de contractspartij werd. Nu het hof op dat laatste zal hebben te beslissen, is de vraag of de rechtbank al dan niet terecht heeft geweigerd terug te komen op een bindende eindbeslissing, niet meer relevant.
Eerste paal nieuwe perenopslag Koelhuis Houten BV” zal worden geslagen. Productie 49 betreft een aantal schriftelijke verklaringen. Allereerst een schriftelijke verklaring van de heer [C] , vertegenwoordiger bij Besseling Group B.V. (die de CA apparatuur voor het koelhuis leverde), inhoudende dat aan hem en aan Peek Bouw en Infra B.V. voorafgaande aan het contract inzake de bouw van het koelhuis kenbaar is gemaakt dat het koelhuis gebouwd zal worden in opdracht van Koelhuis Houten B.V. i.o. Hij verklaart verder: “
In mijn communicatie met Peek Bouw & Infra B.V. is er nimmer enige twijfel geweest dat de opdrachtgever Koelhuis Houten B.V. is geweest en dat Peek Bouw & Infra B.V. hiervan op de hoogte was.”Verder een gelijkluidende verklaring van [D] , verbonden aan KTI van Dam Cothen B.V., dat de koelinstallatie heeft geleverd en geïnstalleerd, alsmede van [E] , consultant inzake bewaartechnologie, van T.G.N. Rikken, van A. van de Pol en van G.W. Kreukniet, allen verbonden aan Van Kempen Koudetechniek B.V. [B] , projectleider bij DLV, heeft in een schriftelijke verklaring verklaard dat de overeenkomst met DLV en de aanneemovereenkomst is opgesteld op naam van Koelbedrijf [appellant1] , dat de naam Koelhuis Houten B.V. toen nog niet bestond, dat de naam Koelhuis Houten B.V. is gegeven voordat de bouw daadwerkelijk aanving, dat op 5 maart 2008 op feestelijke wijze de eerste paal is geslagen door de wethouder en dat enkele dagen daarvoor Peek Bouw een reclamebord heeft geplaatst met de naam Koelhuis Houten B.V. erop. Productie 50 betreft een aantal foto’s van de bijeenkomst waarbij de aannemingsovereenkomst werd getekend, waarbij een taart wordt gegeten met het opschrift ‘Koelhuis Houten B.V.’ Productie 51 is een bericht van 5 maart 2008 uit de krant ‘’t Groentje’ met de titel “Eerste paal nieuwe perenopslag Koelhuis Houten B.V.” Productie 52 een deel van een bouwtekening van DLV waarin staat vermeld: “opdrachtgever: Koelhuis Houten BV” en productie 53 een mailtje van Peek Bouw van 15 februari 2008 over het reclamebord.
grief 3heeft Koelhuis Houten betoogd dat zij ontvankelijk is in haar vordering, aangezien [appellant1] zijn vordering op Peek Bouw aan haar - Koelhuis Houten - heeft gecedeerd. Peek Bouw heeft de akte van cessie niet betwist. Ook staat vast dat deze cessie aan Peek Bouw is medegedeeld, al was het maar bij de memorie van grieven. De vraag of de akte van cessie al dan niet ook nog aangetekend aan Peek Bouw is verzonden, is daarmee niet van belang. Door de cessie is Koelhuis Houten vorderingsgerechtigd geworden, voor zover [appellant1] op Peek Bouw een vordering heeft. In zoverre slaagt de grief. Het verweer van Peek Bouw dat [appellant1] geen eigenaar (meer) is van het koelhuis en dat hij daarom geen vordering op Peek Bouw heeft, faalt. [appellant1] is contractspartij en kan dus nakoming vorderen van de gestelde herstelverplichtingen van Peek Bouw. Daarvoor is niet nodig dat hij eigenaar van de onroerende zaak is. Ook kan hij schadevergoeding vorderen voor zover hij schade lijdt als gevolg van een eventuele tekortkoming.
grief I in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroeptegen de verwerping van haar beroep op verjaring. Het hof ziet aanleiding daarover eerst te oordelen. Ook hier is niet meer relevant of de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op basis van de bij conclusie van repliek II overgelegde producties het beroep op verjaring te verwerpen. Door grief 1 van Peek Bouw (alsmede de devolutieve werking van het hoger beroep) ligt dit verweer in volle omvang aan het hof voor.
[F] komt hier op terug. Daarna bespreken we de uit te voeren oplossing.’) en uit het feit dat op 22 juni 2009 een vlakheidsmeting door het bedrijfschap heeft plaatsgevonden in opdracht van de onderaannemer van Peek, Huisman, welke opdracht kennelijk in overleg met Peek is gegeven. Het onderzoek is ook in 2010 voortgezet, hetgeen blijkt uit de e-mail van 16 februari 2010 van [B] aan Peek omtrent de scheurwijdte (‘
ik hoor het wel wat daar uit is gekomen’), de e-mail van 26 februari 2010 van [B] (‘
graag zie een reparatievoorstel tegemoet’) en de e-mail van 9 april 2010 van [B] aan Peek (
‘1. Volgens afspraak stuur je bijgaande berekening aan een andere constructeur voor een second opinion. Actie: Peek. 2. Volgens afspraak vraag je bij Bedrijfschap Afbouw de volgende zaken: - het meetraster (waarmee ik deze leg over het paalpatroon om te zien of er een verband lijkt te zijn tussen onvlakheid en paalpatroon) Actie: Peek/DLV
Uit het voorgaande volgt dat tijdens de bouw van het gebouw fouten zijn gemaakt. Doordat de Vloer na het storten niet is afgedekt ter bescherming tegen de nachtvorst, heeft [appellant1] schade geleden. [appellant1] houdt Peek voor deze schade aansprakelijk.”Op dat moment had Peek Bouw (nog) niet aan [appellanten] c.s. te kennen gegeven dat zij het onderzoek en de pogingen tot herstel kennelijk als beëindigd beschouwde, zoals bedoeld in artikel 7:761 lid 3 BW. Peek Bouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij dat op 1 mei 2013 aan [appellanten] c.s. te kennen heeft gegeven. Dat betekent dat de verlengingsgrond nog aanwezig was en dat de vordering van [appellanten] c.s. op dat moment nog niet was verjaard.
Uit de bijgevoegde meetrapportage kan worden afgeleid dat de vloer op geen enkel criterium voldoet aan NEN 2747 klasse 3, welke op hoofdlijnen overeenkomt met de voormalige NEN 2743:1995, klasse I, (…). Samenvattend voldoet de vloer bij lange na niet aan de tussen aannemer en opdrachtgever overeengekomen vlakheidseis (…).”De conclusie van het rapport van Bedrijfschap Afbouw van 28 januari 2011 luidt: “
Samenvattend kan worden vastgesteld dat de vloer een beperkt afwijkend beeld kent ten aanzien van de vlakheid van de vloer ten opzichte van de meting in 2009, doch dat de meetpunten op zich geringe tot zeer sterke afwijkingen vertonen tussen de twee meetmomenten.”Op grond van deze rapporten alsmede de eerdere brief van DLV van 18 februari 2009 met de conclusie: “
Vlakheid: voldoet niet aan de norm voor klasse I uit NEN 2743.”staat vast dat de vlakheid van de vloer onvoldoende is.
5.De beslissing
7 juli 2020, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;