ECLI:NL:GHARL:2020:4740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
200.276.385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant, die eerder was beëindigd door de rechtbank Gelderland. De appellant had in 2016 de wettelijke schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar zijn verplichtingen waren niet nagekomen. Het hof had hem in een eerder arrest van 11 oktober 2018 een laatste kans gegeven om zijn verplichtingen na te komen, maar de appellant heeft deze kans niet benut. De rechtbank beëindigde de schuldsaneringsregeling op 24 maart 2020, omdat de appellant langdurig niet aan zijn verplichtingen had voldaan. In hoger beroep verzocht de appellant om voortzetting van de regeling, maar het hof oordeelde dat hij tekortgeschoten was in zijn medewerking aan de uitvoering van de regeling. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende had gedaan om zijn verplichtingen na te komen, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. De aanhoudende tekortkomingen in de informatie- en sollicitatieverplichting waren zo ernstig dat de regeling moest worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.276.385
(insolventienummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/16/456 R)
arrest van 22 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. van den Berg.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij arrest van 26 mei 2016 heeft dit hof ten aanzien van [appellant] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van 7 september 2018 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), op verzoek van de bewindvoerder, [B] , de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd.
1.3
Bij arrest van 11 oktober 2018 heeft het hof het vonnis van 7 september 2018 vernietigd en bepaald dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] wordt voortgezet, met verlenging van de looptijd daarvan met 24 maanden, tot 26 mei 2021.
1.4
Bij vonnis van 24 maart 2020 heeft de rechtbank, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, zonder dat aan hem de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 31 maart 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 maart 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2
Het hof heeft naast het verzoekschrift met bijlagen kennisgenomen van de brief met bijlagen van 8 juni 2020 en de op 10 juni 2020 ontvangen verslagen 1 tot en met 5 van de bewindvoerder, en het faxbericht met één bijlage van 12 juni 2020 van mr. Van den Berg. Het hof heeft, met kennisgeving aan [appellant] en de bewindvoerder, ambtshalve kennisgenomen van zijn arresten van 26 mei 2016 en 11 oktober 2018.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. Voorts is namens de op 2 augustus 2011 benoemde beschermingsbewindvoerder van [appellant] , E.R.M. Financiële zorg te Wijchen,
[C] verschenen. Ook de bewindvoerder is verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
In het arrest van 11 oktober 2018 is [appellant] een laatste kans geboden om - met een maximale verlenging van de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling van twee jaar - die regeling tot een goed einde te brengen.
Aan deze beslissing heeft het hof ten grondslag gelegd dat i. [appellant] ’ tekortkomingen in zijn schuldsaneringsregeling door enkele ingrijpende gebeurtenissen tijdens die regeling [1] hem niet volledig waren aan te rekenen, ii. was gebleken van recente positieve ontwikkelingen, iii. [appellant] ter zitting een positieve houding had getoond en iv. ter zitting ook was gebleken dat [appellant] (weer) kon rekenen op steun van zijn partner en zuster.
Het hof heeft [appellant] er met nadruk op gewezen dat hij zich voortaan maximaal moest inspannen om zijn verplichtingen tijdig en correct in acht te nemen en dat hij de eventueel daarvoor benodigde (extra) hulp zou moeten inroepen en aanvaarden [2] .
3.2
Na het arrest van 11 oktober 2018 hebben zich - voor zover hier van belang - de volgende feiten en omstandigheden voorgedaan.
- Alberts Veenhuis Psychologenpraktijk heeft op 1 november 2018 op basis van de bij [appellant] gediagnosticeerde posttraumatische stressstoornis en nog uit te sluiten ADHD het standpunt ingenomen dat de problematiek te ernstig en te complex was om door de GGZ te laten behandelen en het advies gegeven om [appellant] door te verwijzen naar een intensief traumabehandelprogramma bij PSYTREC, of hem te laten behandelen door Pro Persona.
- Op 6 november 2018 vond een overleg plaats tussen de bewindvoerder, [appellant] , zijn partner en de beschermingsbewindvoerder [3] . Kort gezegd zijn in dat overleg onderlinge irritaties besproken en de regels en verplichtingen van de WSNP nog eens door de bewindvoerder uitgelegd. Op dat moment was [appellant] mobiel bereikbaar en kon hij via de telefoon ook mailen. [appellant] zegde toe dat hij de bewindvoerder wekelijks op de hoogte zou houden van de voortgang en ontwikkelingen.
- Op 27 november 2018 heeft [appellant] de bewindvoerder meegedeeld dat hij niet meer welkom was bij zijn partner, dat Veilig Thuis was ingeschakeld en dat hij met spoed op zoek zou gaan naar andere woonruimte.
- Rond de jaarwisseling 2018/2019 heeft [appellant] zijn voet gebroken. In verband hiermee is hij tot 1 maart 2019 vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
- In april 2019 heeft [appellant] een intakegesprek gehad bij PSYTREC. Tot een behandeltraject bij PSYTREC is het niet gekomen, omdat de beschermingsbewindvoerder [appellant] het reisgeld naar de behandellocatie niet wilde vergoeden.
- Op 26 juni 2019 is [appellant] aangehouden in verband met een verdenking van huiselijk geweld jegens zijn (toenmalige) partner en is hij in verzekering gesteld.
- Op 2 juli 2019 heeft de rechter-commissaris een bevel verleend tot bewaring van [appellant] ; het bevel is geschorst (onder meer) onder de voorwaarde dat [appellant] zal verblijven bij de Stichting Altijd Zorg (hierna: de SAZ) te Rolde alwaar hij - zo nodig - een ambulante behandeling zou ondergaan.
- In juni 2019 is [appellant] volgens eigen zeggen via een aldaar werkzame vriend bij de SAZ gekomen. In oktober 2019 heeft [appellant] na een conflict met een leidinggevende van de SAZ de instelling moeten verlaten. Kort daarna, op 7 november 2019, heeft de burgemeester van de gemeente Aa en Hunze de onmiddellijke stopzetting van de zorgverlening en (voorlopige) sluiting van de SAZ bevolen.
- Van 5 augustus 2019 tot en met 20 januari 2020 heeft de bewindvoerder niets meer van [appellant] vernomen [4] . Van de beschermingsbewindvoerder hoorde zij medio december 2019 dat er grote problemen waren opgetreden in het dossier van [appellant] : [appellant] had geen PW-uitkering aangevraagd bij de gemeente, per 1 augustus 2019 had hij geen inkomen meer, de reserves op de beheerrekening waren uitgeput en vanaf 1 december 2019 konden vaste lasten en leefgeld niet meer worden betaald.
- De rechtbank heeft, na een op 18 februari 2020 gehouden zitting in de strafzaak, besloten dat [appellant] geschorst blijft, onder wijziging van enkele aan hem opgelegde schorsingsvoor-waarden.
- In de strafzaak is nog geen beslissing genomen. Volgens [appellant] zal op 14 juli 2020 de inhoudelijke behandeling van die zaak door de rechtbank plaatsvinden.
- [appellant] is inmiddels aangemeld voor behandeling bij Kairos.
3.3
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd, omdat [appellant] (wederom) langdurig niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Aan deze beslissing ligt het volgende ten grondslag.
is opnieuw ernstig in verzuim geweest. Hij was vanaf 5 augustus 2019 tot aan de zittingsdatum (11 maart 2020) onbereikbaar. [appellant] heeft de bewindvoerder in het geheel niet geïnformeerd over alles wat er in zijn leven speelde. Hoewel is te begrijpen dat er bij [appellant] weer veel heeft gespeeld op het persoonlijke vlak en dat hij naar eigen zeggen andere dingen aan het hoofd had, valt hem niettemin te verwijten dat hij de bewindvoerder daarvan niet op de hoogte heeft gebracht. Hierdoor is de bewindvoerder niet in de gelegenheid geweest haar taak op een juiste wijze uit te voeren en te controleren of de schuldsaneringsregeling van [appellant] volgens de regels verloopt, aldus de rechtbank.
3.4
Bij zijn beoordeling stelt het hof voorop dat, zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet, vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.
Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsanerings-regeling. Die komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie zijn terechtgekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling om zoveel als mogelijk geld voor de schuldeisers te sparen. Een van de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling betreft het verschaffen van de inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de regeling. Een andere kernverplichting is dat de schuldenaar zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Dit betekent dat, als hij geen (fulltime) betaald werk heeft, hij daarnaar moet solliciteren. Dat is alleen anders als hij van die verplichting is vrijgesteld.
3.5
Gelet op de in hoger beroep overgelegde stukken en de tijdens de zitting in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellant] is tekortgeschoten in de van hem te verwachten medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling en dat hem deze tekortkomingen, zoals hierna zal worden overwogen, voor een substantieel deel ook moeten worden toegerekend.
Hoewel het hof [appellant] bij arrest van 11 oktober 2018 een laatste kans heeft gegeven om te laten zien dat hij de tot dat moment verzaakte verplichtingen voortaan wel naar behoren zou kunnen nakomen, is de van hem te verwachten inspanning uitgebleven. Dit geldt niet alleen voor de informatieverplichting, maar ook voor de vanaf 1 maart 2019 voor [appellant] herleefde sollicitatieverplichting.
Vaststaat dat [appellant] na het door het hof gewezen arrest in de nakoming van zijn verplichtingen een korte opleving heeft gekend [5] , maar dat hij al snel in het oude patroon is teruggevallen door de bewindvoerder onregelmatig en onvolledig te informeren en dat hij vanaf begin augustus 2019 zelfs helemaal geen informatie meer heeft verstrekt.
Hoewel de bewindvoerder vaak heeft geprobeerd via de telefoon of de e-mail met [appellant] in contact te komen, bleef hij voor haar onbereikbaar. Het gevolg hiervan was dat de bewindvoerder verstoken is gebleven van actuele en relevante informatie over de verblijfplaats van [appellant] , zijn inkomenspositie, de stand van zaken omtrent de behandeling van zijn PTSS en de uitvoering van zijn sollicitatieverplichting. Veelzeggend is dat de bewindvoerder deze informatie ook in de aanloop naar de zitting in hoger beroep niet van [appellant] of anderszins heeft gekregen, behoudens een sinds enige tijd wekelijks door [appellant] ingediende sollicitatie.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het de bewindvoerder onmogelijk is gemaakt haar taak om toezicht houden op een ordentelijk verloop van de schuldsaneringsregeling naar behoren uit te voeren. Hierdoor heeft zij bijvoorbeeld op geen enkel moment het voor [appellant] vrij te laten bedrag kunnen vaststellen.
3.6
[appellant] heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat hij gezien zijn persoonlijke omstandigheden niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de door hem na te komen verplichtingen. Kort samengevat beroept [appellant] zich op de tot dusver onbehandeld gebleven PTSS, waardoor hij voortdurend achter de feiten heeft aangelopen en niet bij machte was dat te doen wat van hem verwacht werd. Hij heeft ook veel tegenslagen gehad. Kort na het arrest van het hof ging de relatie met zijn vriendin uit en verbleef hij enige tijd bij vrienden, met wie hij problemen kreeg waarna hij moest vertrekken. Verder heeft hij zijn voet gebroken, waar hij lang last van heeft gehad. Na zijn (gedwongen) vertrek in oktober 2019 uit de SAZ heeft hij een zwervend bestaan geleid. Hij kon zich nergens inschrijven en had om die reden geen recht op een uitkering. Door de nijpende financiële situatie waarin hij toen kwam te verkeren is alle contact met hulpverleners gestopt. Niettemin vertrouwde hij erop dat ook in die periode de bewindvoerder door de beschermingsbewindvoerder zou worden geïnformeerd en dat de SAZ dat had gedaan in de periode waarin hij bij die instelling verbleef (een medewerker had hem dit toegezegd).
3.7
Hoewel het hof onderkent dat [appellant] ook na het arrest van 11 oktober 2018 te maken heeft gehad met persoonlijke problemen die van invloed (zullen) zijn geweest op zijn functioneren, had [appellant] , zeker na dat arrest, moeten begrijpen dat het van het allergrootste belang was om zich, zoals hem in het gesprek met de bewindvoerder op 6 november 2018 nog eens uitdrukkelijk is verteld, nauwgezet aan alle verplichtingen van de schuldsanerings-regeling te houden. Naar het oordeel van het hof heeft de bewindvoerder haar uiterste best gedaan om [appellant] ook zover te krijgen.
heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het aanvankelijk gebrekkig en uiteindelijk in het geheel niet meer informeren en solliciteren tijdens de verlengde duur van zijn schuldsaneringsregeling in zodanige mate aan zijn psychische gesteldheid moet worden geweten dat dit hem niet is aan te rekenen. Het hof heeft geen enkel inzicht gekregen in de ontwikkelingen op dat punt. Ook wordt [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat hij erop mocht vertrouwen dat de beschermingsbewindvoerder en de medewerker van de SAZ de bewindvoerder wel van de nodige informatie zouden voorzien. Daarmee gaat hij eraan voorbij dat het de eigen verantwoordelijkheid van de saniet is om aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te voldoen. Als hij bepaalde taken overlaat aan hulpverleners, dient hij er wel voor zorg te dragen en zich ervan te vergewissen dat zijn hulpverleners die taken ook naar behoren (kunnen) uitvoeren. In dat opzicht is over een lange periode niet van voldoende inspanning gebleken, integendeel.
3.8
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de aanhoudende tekortkomingen in de informatie- en sollicitatieverplichting (bij een vanaf de start van de schuldsanerings-regeling uiterst moeizaam verlopen regeling en de niet benutte laatste kans om die regeling toch nog met een schone lei af te sluiten) een duidelijke aanwijzing vormen dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsanerings-regeling ontbreekt, zodat de regeling van [appellant] tussentijds moet worden beëindigd.
3.9
De aan [appellant] gemaakte verwijten zijn dermate ernstig dat deze beslissing geen disproportionele maatregel is en er dus geen aanleiding is om in zijn geval een uitzondering te maken en de regeling voort te zetten, zoals in hoger beroep subsidiair is verzocht.
3.1
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 24 maart 2020 zal worden bekrachtigd.

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Gratama, H.L. Wattel en R.A. Boon, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Wattel, en op 22 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Rov. 3.6, arrest hof, 11 oktober 2018
2.Rov. 3.7, arrest hof, 11 oktober 2018
3.6e verslag bewindvoerder, 25 januari 2019
4.8e verslag bewindvoerder, 28 januari 2020
5.6e verslag bewindvoerder, 25 januari 2019