ECLI:NL:GHARL:2020:4639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
200.278.917
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellant, die eerder door de rechtbank Gelderland was afgewezen voor het verkrijgen van een schone lei. De appellant was in 2016 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank had in een eindvonnis van 25 mei 2020 geoordeeld dat hij tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, waardoor hem geen schone lei werd verleend. De appellant ging in hoger beroep en verzocht het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en alsnog een schone lei te verlenen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de tekortkomingen van de appellant in de nakoming van zijn inlichtingenverplichting jegens de bewindvoerder. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant, hoewel aanwezig, van een zodanig geringe betekenis waren dat deze buiten beschouwing konden blijven bij de beoordeling van de schone lei. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant gedurende de schuldsaneringsregeling hard heeft gewerkt en een aanzienlijk bedrag heeft gespaard voor zijn crediteuren.

Uiteindelijk heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de appellant alsnog een schone lei verleend, waarmee de schulden die onder de schuldsaneringsregeling vielen, niet langer afdwingbaar zijn. Deze uitspraak benadrukt het belang van de context en de omstandigheden van de tekortkomingen in de beoordeling van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.917
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/16/74 R)
arrest van 17 juni 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C. Schimmel-Blom.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 september 2016 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen. Hierbij is mr. E. Schippers benoemd tot rechter-commissaris en mr. K.M. Jager-van Goor tot bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
1.2
Bij eindvonnis van 25 mei 2020 (hierna: het eindvonnis) heeft de rechtbank vastgesteld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst, maar zonder dat aan [appellant] een schone lei wordt verleend. Volgens de rechtbank is [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 2 juni 2020 (per fax) en 3 juni 2020 (per post) ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het eindvonnis. [appellant] verzoekt het hof om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei, dan wel subsidiair die regeling te verlengen met een periode van één maand of met een door het hof juist te achten periode.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijbehorende producties en het V6-formulier van 9 juni 2020 van [appellant] met de producties 24 tot en met 28. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van de brief van 5 juni 2020 van de bewindvoerder met producties.
2.3
De (fysieke) mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2020. Daarbij is [appellant] in persoon verschenen, bijgestaan mr. Schimmel-Blom. Namens de bewindvoerder is verschenen mr. W.R.H. Jager, advocaat te Ede, die een volmacht heeft overgelegd aan het hof. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Schimmel-Blom pleitaantekeningen voorgedragen en aan het hof overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] , geboren [in] 1968, heeft vanaf 2010 tot eind 2015 een affectieve relatie gehad met mevrouw [B] (hierna: [B] ). Uit deze relatie zijn drie kinderen geboren. [appellant] woonde destijds met [B] in een koopwoning in [C] . Deze woning is begin 2015 door de bank geveild. [appellant] heeft vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling bij zijn ouders gewoond en woont thans in een huurwoning. [B] is enig aandeelhouder en bestuurder van [D] B.V. (hierna: [D] ). [D] is enig aandeelhouder en bestuurder van [E] B.V. (hierna: [E] ). Beide vennootschappen zijn op 18 april 2017 in staat van faillissement verklaard. [appellant] heeft gedurende de schuldsaneringsregeling vrijwel steeds fulltime gewerkt en heeft voor uitdeling (dus na aftrek van kosten beschikbaar) een bedrag van € 33.815,45 voor de crediteuren gespaard.
3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen schone lei aan [appellant] zal worden toegekend omdat [appellant] de bewindvoerder zowel bij aanvang als tijdens het verdere verloop van de schuldsaneringsregeling niet heeft geïnformeerd over verschillende zaken die daarvoor van belang waren. Zo heeft [appellant] de bewindvoerder niet geïnformeerd over de vorderingen die [B] uit hoofde van leningen op hem heeft ter hoogte van in totaal € 39.200,=. Ook heeft [appellant] de bewindvoerder niet geïnformeerd over een terugkooprecht en koopoptie met betrekking tot de aandelen van [D] die hem in een notariële akte van 12 december 2012 zijn verleend. Tot slot heeft [appellant] de bewindvoerder niet geïnformeerd dat hij in de periode van september tot december 2016 een aantal zaterdagen bij [E] heeft gewerkt. [appellant] is het met het oordeel van de rechtbank niet eens en is daar met vijf grieven tegen op gekomen.
3.3
Uitgangspunt in deze zaak is artikel 354 lid 1 Fw dat bepaalt dat (in het kader van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling) dient te worden beoordeeld of de schuldenaar (hier: [appellant] ) in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, als dat zo is, of die tekortkoming aan hem kunnen worden toegerekend. De rechter kan daarbij op grond van artikel 354 lid 2 Fw bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing moet blijven. Eén van de verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling is de inlichtingenverplichting jegens de bewindvoerder op grond waarvan de schuldenaar de bewindvoerder informatie behoort te verstrekken waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij van belang is voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.4
[appellant] stelt, samengevat, dat hij zijn inlichtingenverplichting op de door de rechtbank genoemde drie punten niet heeft geschonden, althans dat hem dat niet kan worden toegerekend en dat de rechtbank ten onrechte ook niet heeft beoordeeld of eventuele schendingen buiten beschouwing moeten blijven gelet op hun bijzondere aard of geringe betekenis. Met betrekking tot de vorderingen van [B] heeft [appellant] ter zitting (nader) toegelicht dat deze vorderingen zijn voortgevloeid uit de gezamenlijke huishouding die hij met [B] voerde. [appellant] betaalde in beginsel alle kosten van de gezamenlijke huishouding. Toen hij de hypotheek niet meer kon betalen door verlies van zijn werk, is [B] een aantal keer financieel bijgesprongen door de hypotheekbedragen te betalen. Na de beëindiging van de affectieve relatie met [B] is er niet financieel afgewikkeld, aldus [appellant] . Hij ging er vanuit dat [B] en hij met gesloten beurzen uit elkaar waren gegaan en [B] heeft tijdens de relatie en ook in de vier jaren nadat de relatie was geëindigd geen aanspraak gemaakt op terugbetaling van deze bedragen, totdat ze zich vlak voor de geplande eindzitting van de schuldsaneringsregeling bij de bewindvoerder meldde. [appellant] was zich bij aanvang van de schuldsaneringsregeling daarom niet bewust van deze vorderingen en heeft ze daarom niet gemeld. Hij heeft de vorderingen daarna slechts erkend om de afwikkeling van de schuldsaneringsregeling niet onnodig op te houden.
3.5
Het hof overweegt dat [appellant] bij aanvang van de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder had moeten informeren over deze (mogelijke) schuld. Omdat het in dit geval evenwel gaat om schulden (en niet om actief) die niet zijn gemeld, is er in zoverre geen sprake van benadeling van de schuldeisers. [B] wist bovendien van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en heeft er blijkbaar voor gekozen om pas op het laatste moment haar vorderingen bij de bewindvoerder aan te melden, zodat het hof ook daarin geen aanknopingspunt ziet dat [appellant] een correcte afwikkeling van de schuldsaneringsregeling heeft willen ondermijnen of [B] heeft willen benadelen. Als de schuld wel tijdig zou zijn gemeld, valt niet in te zien dat deze toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg zou hebben gestaan. Gelet hierop en gelet op de herkomst en aard van de vorderingen van [B] , acht het hof het niet melden van deze schulden een tekortkoming van een dermate geringe aard, dat dit bij de beoordeling van de schone lei buiten beschouwing kan blijven. Ten overvloede wijst het hof er nog op dat de vordering van [B] is geverifieerd zodat dat zij een uitkering op haar vordering zal ontvangen.
3.6
Met betrekking tot het terugkooprecht en de koopoptie ter zake de aandelen van [D] heeft [appellant] toegelicht dat hij de bewindvoerder hier niet over heeft geïnformeerd omdat de aandelen van [D] op het moment van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling geen waarde vertegenwoordigden. Hij wist dat er belastingschulden waren en dat er naheffingsaanslagen zouden worden opgelegd en dat [D] toen al in financieel zwaar weer verkeerde. [D] is uiteindelijk op 18 april 2017 in staat van faillissement verklaard. Het terugkooprecht en de koopoptie vormen een vermogensbestanddeel en een (mogelijke) bate in de schuldsaneringsregeling van [appellant] . [appellant] wist of had moeten begrijpen dat hij de bewindvoerder hierover moest informeren. Het is dan aan de bewindvoerder om te beoordelen of de aandelen enige waarde vertegenwoordigden en of het opportuun was het optierecht uit te oefenen. Uit de faillissementsverslagen van [E] en [D] die in de procedure zijn overgelegd, blijkt echter wel dat de financiële toestand van [D] in 2016 weinig rooskleurig was omdat [E] liquiditeitsproblemen had. Ook blijkt uit de overgelegde stukken dat er in het najaar van 2016 een boekenonderzoek werd gedaan door de belastingdienst op grond waarvan in december 2016 een flinke naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat er waarde zat in de aandelen van [D] op het moment van toelating tot de schuldsaneringsregeling van [appellant] en dat [appellant] door de bewindvoerder niet te informeren over de koopoptie de boedel heeft benadeeld. Het toerekenbaar tekortschieten van [appellant] in de nakoming van de inlichtingenverplichting op dit punt, zal het hof vanwege de uiteindelijke geringe betekenis daarom buiten beschouwing laten.
3.7
Met betrekking tot het werken op een aantal zaterdagen in de periode van september tot december 2016 bij [E] heeft [appellant] ter zitting aangevoerd dat de bewindvoerder er in mei 2017 al van op de hoogte was dat hij op zaterdagen had gewerkt en daar toen geen gevolgen aan heeft verbonden. Hij heeft eveneens ter zitting toegelicht dat [B] hem heeft gevraagd haar op zijn vrije zaterdagen te helpen vanwege een personeelstekort. Omdat zij de moeder van zijn kinderen is en de onderneming (die in zwaar weer verkeerde) zijn familienaam draagt, heeft [appellant] [B] geholpen. [appellant] heeft daarnaast (onweersproken) ter zitting gesteld dat hij 13 zaterdagen heeft gewerkt bij [E] en dat als er al een vergoeding voor dat werk verschuldigd zou zijn, dit slechts een bedrag van € 360,00 bruto zou hebben opgebracht. Daargelaten of de bewindvoerder in mei 2017 al op de hoogte was van zijn werkzaamheden bij [E] (hetgeen de bewindvoerder betwist) en voor zover deze activiteiten onder de inlichtingenverplichting vallen, oordeelt het hof dat het niet informeren van de bewindvoerder over deze activiteiten, gelet op de achtergrond ervan en de geringe economische waarde die ze vertegenwoordigen, eveneens een tekortkoming van een dusdanig geringe betekenis is, zodat deze buiten beschouwing dient te worden gelaten.
3.8
Bij de voorgaande overwegingen heeft het hof voorts van belang geacht dat [appellant] gedurende zijn schuldsaneringsregeling vrijwel steeds fulltime, 40 uur per week, heeft gewerkt (wat in ieder geval in de voornoemde periode van september tot december 2016 het geval was) en een flink bedrag van bijna € 40.000,= heeft gespaard voor de crediteuren. Ook acht het hof van belang dat de advocaat van de bewindvoerder tijdens de zitting heeft medegedeeld dat [appellant] , afgezien van de inlichtingenplicht waarop het volgens hem een aantal keer is misgegaan, erg zijn best heeft gedaan in de schuldsaneringsregeling. Hoewel de bewindvoerder heeft medegedeeld dat [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling de inlichtingenverplichting ook op andere punten niet is nagekomen, heeft zij daarin toen geen aanleiding gezien om negatief te adviseren over het verlenen van de schone lei. Deze punten zijn bovendien niet in de openbare verslagen opgenomen, terwijl de bewindvoerder per e-mail van 11 juni 2019 aan [appellant] en in het eindverslag van 11 juni 2019 positief heeft geadviseerd ten aanzien van de schone lei verklaring en heeft aangegeven dat kan worden volstaan met een pro forma zitting. In dit licht en mede gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen, acht het hof het niet informeren van de bewindvoerder over de schulden aan [B] , de koopoptie en het werken bij [E] op een aantal zaterdagen tekortkomingen van een te geringe betekenis om [appellant] de schone lei te onthouden.
3.9
Het hoger beroep van [appellant] slaagt, zodat het hof het eindvonnis van de rechtbank zal vernietigen en aan [appellant] alsnog de schone lei zal verlenen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 mei 2020 behoudens wat betreft de beslissingen omtrent het salaris van de bewindvoerder en omtrent de kosten en, opnieuw recht doende:
stelt vast dat [appellant] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en bepaalt dat deze tekortkomingen gezien hun geringe betekenis buiten beschouwing blijven;
verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, maar dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van [appellant] op 12 september 2019 zijn geëindigd;
verstaat dat voor de vorderingen, ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling heeft gewerkt en voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn en dat daarmee aan [appellant] een schone lei wordt verleend.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, H.C. Frankena en B.J. Engberts, en op 17 juni 2020 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.