ECLI:NL:GHARL:2020:4571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.221.030/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid en retributievergoeding in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep over de uitleg van een akte met betrekking tot erfdienstbaarheden en de bijbehorende retributievergoeding. De zaak is aangespannen door [appellante], wonende te [A], tegen Jachthaven Lauwersmeer B.V., gevestigd te Anjum. De procedure is voortgekomen uit een eerder vonnis van de kantonrechter, dat op 11 maart 2015 is gewezen, en een vonnis van 2 mei 2017. Het hof heeft op 16 juni 2020 arrest gewezen.

De kern van het geschil draait om de vraag of de bepalingen in de akte voldoende duidelijk zijn met betrekking tot de hoogte van de retributievergoeding en de uitleg van de term 'gangbaar en aanvaardbaar'. [Appellante] heeft betoogd dat de akte niet duidelijk genoeg is en dat de retributievergoeding niet in overeenstemming is met de plaatselijke gewoonte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de akte wel degelijk voldoende duidelijkheid biedt en dat de retributie moet worden getoetst aan de gangbare normen in vergelijkbare recreatieparken.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de vraag of de erfdienstbaarheden geldig zijn en of er een nutsvereiste geldt. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende nut is voor [appellante] in de vorm van gebruik van voorzieningen, en dat de erfdienstbaarheden niet nietig zijn. Het hof heeft ook de hoogte van de retributie vastgesteld en [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 873,76 aan Jachthaven Lauwersmeer, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de proceskostenveroordeling in stand gelaten, waarbij [appellante] als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Het hof heeft partijen aangespoord om duidelijke en schriftelijk vastgelegde afspraken te maken over de voorzieningen en de daarvoor te betalen vergoeding, om verdere geschillen te voorkomen. De uitspraak benadrukt het belang van heldere afspraken in het kader van erfdienstbaarheden en retributievergoedingen, vooral in situaties waar meerdere partijen betrokken zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.221.030/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 421084)
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. B. Korvemaker, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Jachthaven Lauwersmeer B.V.,
gevestigd te Anjum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Jachthaven Lauwersmeer,
advocaat: mr. P.S. van Zandbergen, kantoorhoudend te Drachten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 november 2019 hier over. Naar aanleiding daarvan heeft Jachthaven Lauwersmeer een akte genomen op de rol van
3 december 2019. Op de rol van 21 januari 2020 heeft [appellante] een antwoordakte genomen.
1.2
Partijen hebben arrest gevraagd en zij hebben de stukken daarvoor aan het hof overgelegd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

Terugkomen op bindende eindbeslissing?
2.1
In haar akte heeft [appellante] het hof verzocht om terug te komen op een viertal oordelen in het arrest van 5 november 2019.
2.2
De leer van de bindende eindbeslissing houdt in dat de rechter in beginsel in dezelfde instantie niet meer kan terugkomen van door hem gegeven eindbeslissingen. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
- uitleg van het begrip “gangbaar en aanvaardbaar”
2.3
Allereerst heeft [appellante] het hof verzocht terug te komen van zijn beslissing dat het begrip “gangbaar en aanvaardbaar” in de akte voldoende duidelijkheid geeft zodat voor het bepalen van de inhoud en omvang van de erfdienstbaarheid aan de plaatselijke gewoonte en de uitoefening te goeder trouw niet meer wordt toegekomen. Het hof heeft volgens [appellante] bij de uitleg van de akte de juiste maatstaf aangelegd, maar deze niet juist toegepast. Het begrip gangbaar en aanvaardbaar biedt een derde geen enkele houvast en is niet duidelijk, aldus [appellante] . [appellante] heeft er daarbij op gewezen dat de Groote Siege uniek is in zijn soort en niet vergelijkbaar met enig ander park. Relevant detail daarbij is, aldus [appellante] , dat de bewoners van de Groote Siege geen enkele zeggenschap hebben over de invulling van de erfdienstbaarheden. Verder is niet duidelijk voor wie de retributie aanvaardbaar moet zijn en verwijst het begrip gangbaar, wat gewoonlijk betekent, juist naar de plaatselijke gewoonte. Ten onrechte is het hof dan ook niet toegekomen aan de plaatselijke gewoonte en de uitoefening te goeder trouw, aldus [appellante] .
2.4
Het hof ziet in wat door [appellante] is aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat het begrip gangbaar en aanvaardbaar in de akte voldoende duidelijk is. Het begrip gangbaar en aanvaardbaar vormt in de akte de toetssteen voor de hoogte van de te betalen retributie. Die retributie moet gangbaar en aanvaardbaar zijn. Duidelijk is dat de retributie aanvaardbaar dient te zijn voor beide partijen. De akte bepaalt immers niet dat die retributie enkel voor de Jachthaven Lauwersmeer, het dienende erf, aanvaardbaar dient te zijn of enkel voor [appellante] . Dat gangbaar zou slaan op de plaatselijke gewoonte volgt niet uit de bewoordingen van de akte; dat dit uit de akte zou volgen is ook niet door [appellante] onderbouwd en toegelicht. Het hof voegt hier nog aan toe dat bij de te hanteren maatstaf ook de ratio van de regeling, de redelijkheid van (de uitkomst van) de uitleg en de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van de gevestigde erfdienstbaarheid van belang is. Nu sprake is van een recreatiepark, zie hierna, dient voor de gangbaarheid van de retributie te worden gekeken naar andere recreatieparken. Het gaat er daarbij niet om dat de akte exact bepaalt hoe de hoogte van de retributie moet worden bepaald maar aan welke norm de hoogte van de retributie getoetst dient te worden.
- Recreatiepark?
2.5
[appellante] heeft aangevoerd dat het hof haar stellingen dat het juist niet gaat om een recreatiepark onvoldoende heeft besproken, gelet op het door haar gegeven historische overzicht.
2.6
Het hof ziet geen aanleiding terug te komen op zijn oordeel dat sprake is van een recreatiepark. De vraag of al dan niet sprake is van een recreatiepark was een algemeen geschilpunt tussen partijen. Niet enkel gebaseerd op de uitleg van de akte. Bij zijn oordeel of de Groote Siege in zijn algemeenheid als recreatiepark moet worden beschouwd, heeft het hof niet alleen acht geslagen op de bewoordingen in de akte, maar ook op andere omstandigheden, zoals de advertenties van [appellante] . Op basis hiervan is het hof tot het oordeel gekomen dat sprake is van een recreatiepark. Voor zover [appellante] meent dat het hof haar advertentietekst heeft gebruikt bij de uitleg van de akte, berust dit op een onjuiste lezing van het arrest.
2.7
Los van het vorenstaande geldt echter wel het volgende. Ook uit de bij de uitleg van de akte te hanteren objectieve maatstaf volgt dat sprake is van een recreatiepark, zulks gelet op de bewoordingen van de akte (zie eerste onderdeel rechtsoverweging 4.6 arrest van
5 november 2019).
- nutsvereiste
2.8
[appellante] heeft verder aangevoerd dat het hof bij zijn oordeel of de gevestigde erfdienstbaarheden nietig zijn, ten onrechte geen acht heeft geslagen op het nutsvereiste. [appellante] heeft aangevoerd dat voor de geldigheid van de erfdienstbaarheid is vereist dat er enig nut bestaat voor het heersende erf. Dit komt met name naar voren bij de slagboom, aldus [appellante] .
2.9
Hoewel het nutsvereiste niet is terug te vinden in de wettekst, wordt algemeen aanvaard dat er wel een redelijk belang voor de eigenaar van het heersende erf dient te zijn. Voldoende is echter dat de eigenaar van het heersend erf de erfdienstbaarheid als een voordeel bij het gebruik van zijn erf beschouwt, bijvoorbeeld omdat zijn persoonlijk genot erdoor wordt verhoogd. Dit voordeel (nut) ligt in het geval van [appellante] reeds besloten in de aard van de gevestigde erfdienstbaarheden, te weten het gebruik van diverse voorzieningen. Anders dan [appellante] meende heeft het hof immers geoordeeld dat de erfdienstbaarheden inhouden dat [appellante] gebruik mag maken van bepaalde werken
(rov. 4.17 en 4.18 arrest van 5 november 2019). De kanttekening die het hof heeft geplaatst bij de slagboom is dat [appellante] de vrije toegang moet hebben tot de wegen op het park, omdat zij voor het gebruik daarvan een erfdienstbaarheid heeft. Zij moet gebruik kunnen maken van de slagboom. Voor wat betreft het nut van de slagboom voor [appellante] , nu die slagboom mogelijk een belemmering vormt voor de vrije doorgang, geldt dat de slagboom ook voorkomt dat onbevoegde of ongenodigde personen het terrein betreden, hetgeen als nuttig voor [appellante] kan worden beschouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen op zijn eerdere beslissing dat de in het arrest genoemde erfdienstbaarheden geldig zijn.
- invulling goede trouw
2.1
Tot slot heeft [appellante] aangevoerd dat het hof bij zijn oordeel, dat uit niets blijkt dat bij alle kavelverkopen naar de eerste factuur/afspraken is verwezen, geen acht heeft geslagen op de verklaring van [B] .
2.11
Het hof neemt aan dat [appellante] als het gaat om de verklaring van [B] doelt op de e-mail van 25 november 2016 van [B] overgelegd in eerste aanleg als productie 3 bij conclusie na deskundigenbericht. Het hof wil best aannemen dat met de eerste kopers ( [C] , [D] en [E] ) afspraken zijn gemaakt over de retributievergoeding en dat in dat kader een “eerste factuur” is opgesteld, maar waar het om gaat is of de bedoelde eerste factuur/afspraken onderdeel was/waren van de door de eerste koper verkregen erfdienstbaarheden. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval
(en volgt ook niet uit de verklaring van [B] ).
2.12
Verder geldt dat [appellante] niet de eerste koper is en niet is gebleken dat bij aankoop door [appellante] deze “eerste factuur” ter sprake is gekomen of onderdeel is geweest van de notariële akte. Het hof heeft in het arrest van 5 november 2019 ook overwogen dat uit niets blijkt dat bij alle
laterekavelverkopen naar de eerste factuur/afspraken is verwezen. Gelet op het vorenstaande speelt deze “eerste factuur” geen rol bij de uitleg van de notariële akte in het geval van [appellante] ; waar het gaat om de objectieve uitleg van de akte. Voor zover [appellante] meent dat deze eerste factuur een rol speelt bij de invulling van de goede trouw heeft het hof reeds overwogen dat al zeer geruime tijd verschil van mening bestaat tussen de chaletbewoners enerzijds en Jachthaven Lauwersmeer, althans diens voorgangers, anderzijds over de hoogte van de retributievergoeding.
- Bewaking
2.13
Ook Jachthaven Lauwersmeer verzoekt het hof, zij het verholen, terug te komen op een in het arrest van 5 november 2019 gegeven oordeel. Het hof heeft geoordeeld dat de erfdienstbaarheid op het punt van de bewaking van het terrein nietig is, in welk oordeel Jachthaven Lauwersmeer zich kan vinden. Jachthaven Lauwersmeer kan zich niet vinden in het oordeel van het hof dat [appellante] op dit punt geen vergoeding verschuldigd is, ook niet op grond van de redelijkheid en billijkheid. Jachthaven Lauwersmeer heeft daartoe aangevoerd dat voor haar een contractuele verplichting tot bewaking geldt jegens alle parkbewoners en dat het dan niet zo kan zijn dat [appellante] , omdat zij daar geen gebruik van wil maken, niet voor hoeft te betalen.
2.14
Het hof ziet ook hier geen aanleiding om terug te komen op zijn eerdere beslissing. Op het punt van de bewaking vloeien geen verplichtingen voort uit de gevestigde erfdienstbaarheden/akte. Dat betekent dat er een andere grondslag moet worden gevonden voor een eventuele betalingsverplichting van [appellante] . Een contractuele grondslag is niet aanwezig, zo heeft het hof in het arrest van 5 november 2019 geoordeeld, en Jachthaven Lauwersmeer maakt dat ook nu niet concreet. Dat voor Jachthaven Lauwersmeer een contractuele verplichting tot bewaking voor alle parkbewoners geldt, is door haar niet onderbouwd. Voor zover Jachthaven Lauwersmeer in dit kader refereert aan een recent gesloten regeling met diverse parkbewoners, geldt dat zij bij het sluiten van de regeling wist hoe de opstelling in deze van [appellante] is en daarmee rekening had kunnen houden.
- hoogte vergoeding
2.15
In het tussenarrest van 5 november 2019 heeft het hof geoordeeld dat de in rekening gebrachte kosten voor “toezicht en beheer” niet toewijsbaar zijn. Voor 2012 was voor het hof duidelijk dat het om een bedrag van € 255,26 ging. Voor het hof was niet duidelijk of dit bedrag in 2013 gelijk is gebleven of dat dit bedrag is aangepast. Naar het hof begrijpt uit de akte van Jachthaven Lauwersmeer is dit bedrag in 2013 gelijk gebleven. Nu dit aansluit bij het door de deskundige berekende bedrag is dit bedrag voldoende onderbouwd. Het hof verwerpt het verweer van [appellante] op dit punt. Dit leidt tot de conclusie dat de volgende bedragen in rekening kunnen worden gebracht:
- 2012 € 974,58 inclusief btw (€1.229,84 - € 255,26)
- 2013 € 999,18 inclusief btw (€ 1.254,44 - € 255,26).
2.16
Jachthaven Lauwersmeer stelt dat [appellante] over de jaren 2012 en 2013 een bedrag van € 1.934,28 onbetaald heeft gelaten, wat niet is betwist door [appellante] , en waarop zij nadien een bedrag van € 550,- heeft betaald, zodat een bedrag van € 1.384,28 resteert. Op dit bedrag dient zowel voor 2012 als voor 2013 een bedrag van € 255,26 in mindering te worden gebracht, wegens ten onrechte in rekening gebrachte bewakingskosten, zodat uiteindelijk een toe te wijzen bedrag resteert van € 873,76. Dit wijkt af van het door Jachthaven Lauwersmeer berekende bedrag, maar aangezien Jachthaven Lauwersmeer dezelfde rekensom heeft gemaakt gaat het hof er van uit dat sprake is van een rekenfout aan de zijde van Jachthaven Lauwersmeer.
Tot slot
2.17
Het betreft hier een langslepende zaak, veroorzaakt door een vestigingsakte die niet de schoonheidsprijs verdient en bij de opstelling waarvan partijen ook niet betrokken waren. Duidelijk is dat Jachthaven Lauwersmeer belang heeft bij het op peil houden en onderhouden van de voorzieningen rondom de jachthaven waaronder die op de Groote Siege. Dat brengt kosten met zich. Waar [appellante] op grond van de gevestigde erfdienstbaarheden van die voorzieningen gebruik mag maken, is het redelijk dat [appellante] daarvoor een vergoeding betaalt. Dat [appellante] geen gebruik wenst te maken van (een deel van) die voorzieningen (onder 13 akte van 21 januari 2020) is uiteraard haar goed recht, maar laat onverlet dat Jachthaven Lauwermeer op grond van de akte aanspraak kan maken op een vergoeding. Hier staat tegenover dat [appellante] er terecht op wijst dat Jachthaven Lauwermeer bij het vervangen van de voorzieningen en de daaraan verbonden en in het kader van de retributie door te belasten kosten, rekening moet houden met de belangen van [appellante] . De conclusie van deze procedure is eigenlijk dat de gevestigde erfdienstbaarheden – ook als gevolg van diverse verkopen en wijzigingen in de opzet van de jachthaven – niet goed passen bij de huidige situatie. Gebleken is ook dat het rendabel exploiteren van de jachthaven moeizaam is en dat de activiteiten recent weer zijn overgedragen aan een andere partij. Ook tegen die achtergrond is het belangrijk dat er duidelijkheid komt voor beide partijen. Alhoewel deze procedure alleen [appellante] betreft is duidelijk dat de discussie bij meerdere parkbewoners speelt. Met een substantieel deel van de parkbewoners is een regeling getroffen maar het hof meent dat partijen er goed aan zouden doen, met in aanmerking van ieders belang, duidelijke en schriftelijk vastgelegde afspraken te maken over de voorzieningen en de daarvoor te betalen vergoeding, zodat partijen voor eens en voor altijd deze strijd achter zich kunnen laten. De procedure heeft niet alleen veel tijd en geld gekost maar ook voor geen van partijen tot een bevredigende uitkomst geleid. Beide partijen hebben belang bij een structurele oplossing die in onderling overleg tot stand is gekomen waarbij partijen oog hebben voor elkaars belangen. Het hof geeft partijen dan ook mee het overleg te zoeken om tot een dergelijke oplossing te komen.

3.De slotsom

3.1.
De grieven slagen deels zodat het bestreden vonnis van 11 maart 2015 moet worden vernietigd voor zover de oordelen in dat vonnis hebben bijgedragen aan het te vernietigen deel van het vonnis van 2 mei 2017, en het bestreden vonnis van 2 mei 2017 moet worden vernietigd voor zover het de hoogte van de retributie betreft. Het hof merkt [appellante] nog steeds aan als de ook in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand kan blijven en de daartegen gerichte grief van [appellante] faalt.
3.2.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Jachthaven Lauwersmeer zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,-
- salaris advocaat € 1.897,50 (2,5 punt x tarief I € 759,-)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 11 maart 2015 voor zover de oordelen in dit vonnis hebben bijgedragen aan het te vernietigen deel van het vonnis van 2 mei 2017;
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2017, behoudens voor zover de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de door Jachthaven Lauwersmeer over de jaren 2012 en 2013 in rekening gebrachte servicekosten en retributie, retributie als onderdeel van de servicekosten, met uitzondering van de kosten voor bewaking (opgenomen onder toezicht en beheer), voor een aanvaardbare en gangbare prijs in de door [appellante] te betalen retributie is opgenomen;
veroordeelt [appellante] tot betaling aan Jachthaven Lauwersmeer van een bedrag ad € 873,76, zijnde de onbetaald gebleven retributie/servicekosten over de jaren 2012 en 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Jachthaven Lauwersmeer vastgesteld op € 716,- voor verschotten en op € 1.897,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de hiervoor vermelde onbetaald gebleven retributie/servicekosten over de jaren 2012 en 2013 met de daarover verschuldigde rente en de hiervoor vermelde proceskostenveroordeling;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I.F. Clement, mr. I. Tubben en mr. A. van Hees en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
16 juni 2020.