ECLI:NL:GHARL:2020:4532

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
200.231.935
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wachtgeldregeling en transitievergoeding in faillissement van Vérian Care & Clean B.V.

In deze zaak heeft Vérian Care & Clean B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding heeft toegewezen. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde], die van 1974 tot 2016 in dienst was bij Vérian, recht heeft op wachtgeld en/of transitievergoeding na haar ontslag. Vérian had de arbeidsovereenkomst opgezegd met toestemming van het UWV om bedrijfseconomische redenen. Na haar ontslag heeft [geïntimeerde] een Ziektewetuitkering ontvangen en verzocht om wachtgeld, wat door Vérian werd geweigerd. De kernvraag in deze procedure is of [geïntimeerde] recht heeft op schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding, en of Vérian alsnog wachtgeld moet betalen. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] geen recht heeft op de transitievergoeding omdat de wachtgeldregeling van toepassing is, en dat de cao-bepalingen voorrang hebben. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.935
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn, 5727249)
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
Mr. C.W. Houtman q.q.,
curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vérian Care & Clean B.V.,
wonende te Laag-Keppel,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Vérian of de curator,
advocaat: mr. T.M.A. Arts,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S. Bocu.

1.Het verloop van deze procedure

1.1
Vérian heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 oktober 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn.
1.2
In hoger beroep is de procedure begonnen met de dagvaarding van 8 december 2017.
Daarna heeft Vérian op 10 april 2018 een memorie van grieven genomen.
Op 25 mei 2018 is Vérian failliet verklaard, waarna de curator de procedure heeft overgenomen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 3 september 2019 een memorie van antwoord genomen.
1.3
Hierna hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest en heeft het hof uitspraak bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[geïntimeerde] , geboren [in] 1953, is van 22 april 1974 tot 1 juli 2016 in dienst geweest bij (een rechtsvoorganger van) Vérian. Vérian heeft deze arbeidsovereenkomst tijdig opgezegd met toestemming van het UWV om bedrijfseconomische redenen. Vérian heeft om dezelfde reden ook verschillende andere werknemers ontslagen. In het geval van [geïntimeerde] is op 11 februari 2016 toestemming van het UWV gevraagd voor dit ontslag. [geïntimeerde] is een maand later arbeidsongeschikt geworden. Zij heeft sindsdien niet meer bij Vérian gewerkt. Vanaf 1 juli 2016 ontvangt [geïntimeerde] een Ziektewetuitkering. [geïntimeerde] heeft Vérian om wachtgeld gevraagd. Dat verzoek is op 15 november 2016 geweigerd.
De kernvraag in deze procedure is of [geïntimeerde] recht heeft op schadevergoeding van Vérian ter hoogte van de transitievergoeding, en als dat niet zo is, of Vérian alsnog wachtgeld moet betalen.
2.2
Vérian heeft destijds alle bij het ontslag betrokken werknemers in algemene bewoordingen geïnformeerd over de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en gewezen op de wachtgeldregeling in de, door incorporatie toepasselijke, cao. Dat is de cao voor Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg en Kraamzorg (hierna: de cao VVT). De cao VVT 2014-2016 bepaalde in artikel 9.7 lid 1 over de voorwaarden voor het verkrijgen van wachtgeld:
Je krijgt vanaf de dag dat je arbeidsovereenkomst is geëindigd wachtgeld toegekend als je voldoet aan de voorwaarden genoemd onder a t/m c:
a. Je arbeidsovereenkomst niet op je eigen verzoek eindigt, maar vanwege:
- opzegging door je werkgever na toestemming van het UWV op basis van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen òf
- ontslag na toestemming van de kantonrechter òf
- een uitspraak van het Scheidsgerecht òf
- een uitspraak van de gewone rechter.
b. En deze beëindiging plaatsvindt vanwege:
- gehele of gedeeltelijke opheffing van je functie óf
- een reorganisatie waardoor je werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden óf
-
- een fusie, liquidatie of gehele of gedeeltelijke sluiting van de instelling óf
-
- onbekwaamheid die niet aan jou is toe te rekenen en je 50 jaar of ouder bent en minimaal 15 jaar bij je werkgever of zijn rechtsvoorganger(s) in dienst bent.
c. En je door de beëindiging van je arbeidsovereenkomst een WW-uitkering is toegekend en je alles doet wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van uitkeringen zoals in lid 3 sub a. weergegeven.
Op grond van artikel 9.7 lid 2 van de cao VVT 2014-2016 krijgt ook de werknemer die vóór de laatste werkdag een arbeidsovereenkomst met een lager salaris accepteert bij een andere werkgever een aanvulling op dat salaris ter hoogte van het wachtgeld.
2.3
[geïntimeerde] heeft aan [B] , re-integratiespecialist, vragen gesteld over pensioen en de wachtgeldregeling. [B] heeft de vragen doorgegeven aan haar collega [C] , personeelsfunctionaris bij Vérian, die op 24 juni 2016 aan [B] antwoordde dat [geïntimeerde] wachtgeld kan aanvragen en dat zij eventueel voor wachtgeld in aanmerking kan komen, ook als zij in de Ziektewet (hierna: Zw) komt. [C] zou [geïntimeerde] mailen over de procedure voor het aanvragen van wachtgeld. [geïntimeerde] moest de gevraagde stukken aanleveren en zou daarna schriftelijk worden geïnformeerd over de hoogte van het wachtgeld, aldus [C] .
[C] heeft diezelfde dag informatie over de wachtgeldregeling naar [geïntimeerde] gestuurd en haar gevraagd om stukken omtrent de hoogte en de duur van de WW/Zw-uitkering voor het berekenen van de hoogte van het wachtgeld.
2.4
[geïntimeerde] heeft de opgevraagde stukken toegestuurd. Zij heeft daarna in augustus en september 2016 vergeefs om uitsluitsel gevraagd. Op 15 november 2016 heeft [C] aan [geïntimeerde] geschreven dat zij geen wachtgeld krijgt omdat zij geen WW-uitkering ontvangt en daarmee niet aan voorwaarde c van artikel 9.7 lid 1 van de cao VVT 2014-2016 voldoet.
Vérian is ondanks protest bij dit standpunt gebleven. Zij heeft dit toegelicht in haar brief van 15 december 2016 met een beroep op een bij die brief gevoegde uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn van 17 juni 2015 in een geschil met een andere werknemer. In dat vonnis oordeelde de kantonrechter dat bij de uitleg van een cao-bepaling in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt aan de bewoordingen ervan en dat geen aanspraak bestaat op wachtgeld wanneer een uitkering krachtens de Zw is toegekend en geen WW.
2.5
Nadat [geïntimeerde] had laten weten dat zij dan aanspraak maakt op schadevergoeding ter hoogte van de transitievergoeding, heeft Vérian excuus aangeboden voor de gang van zaken die de schoonheidsprijs niet verdient. Zij blijft bij haar standpunt dat [geïntimeerde] op basis van de huidige situatie, waarin zij een Zw-uitkering heeft, geen recht heeft op wachtgeld. Zij heeft ook geen recht op de transitievergoeding, gelet op artikel XXII lid 7 van de Wet werk en zekerheid en het Besluit overgangsrecht transitievergoeding, omdat wachtgeld een voorziening is als bedoeld in dat besluit, aldus Vérian. Zij is wel bereid om onder voorwaarden € 3.700,- bruto te betalen. Dat is het totaalbedrag aan wachtgeld waarop [geïntimeerde] maximaal recht zou hebben wanneer zij voor wachtgeld in aanmerking was gekomen. [geïntimeerde] heeft dit aanbod afgewezen.
2.6
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat de kantonrechter Vérian veroordeelt:
- primair tot betaling van € 67.602,93 bruto of een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
- subsidiair om de toezeggingen omtrent de wachtgeldregeling na te komen en
- meer subsidiair om aan [geïntimeerde] het wachtgeld toe te kennen op grond van de cao VVT;
steeds met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en onder veroordeling tot het verstrekken van de bruto-nettospecificatie onder verbeurte van een dwangsom.
De kantonrechter heeft de primaire vordering toegewezen tot een bedrag van € 66.340,- bruto in hoofdsom, gelijk aan de waarde van de gemiste transitievergoeding, met rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter is het eens met [geïntimeerde] dat Vérian aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het feit dat Vérian niet als goed werkgever heeft gehandeld. Gelet op de toegestuurde uitspraak had Vérian [geïntimeerde] eerder correct kunnen en moeten informeren en dan had [geïntimeerde] binnen de vervaltermijn om de transitievergoeding kunnen vragen. Het verweer van Vérian dat [geïntimeerde] hoe dan ook geen recht zou hebben op de transitievergoeding, gelet op artikel XXII lid 7 van de Wet werk en zekerheid en het Besluit overgangsrecht transitievergoeding, heeft de kantonrechter verworpen.
2.7
Vérian heeft aan de veroordeling voldaan maar is het niet met het oordeel van de kantonrechter eens. Met acht grieven legt zij het geschil in volle omvang aan het hof voor. Zij vordert vernietiging van het bestreden vonnis en veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het betaalde bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten met nakosten en rente.

3.Wat is het oordeel van het hof?

3.1
Het hof geeft Vérian grotendeels gelijk en zal dat hieronder toelichten.
3.2
Tussen partijen staat, terecht, niet ter discussie dat artikel XXII lid 7 van de Wet werk en zekerheid en het daarop gebaseerde Besluit overgangsrecht transitievergoeding (hierna: het besluit) van toepassing is op het ontslag van [geïntimeerde] . Als gevolg daarvan heeft [geïntimeerde] geen recht op de transitievergoeding ‘indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII, zevende lid, van de Wet werk en zekerheid’ zoals artikel 2 lid 1 van het besluit bepaalt. Een wachtgeldregeling is zo’n voorziening wegens het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, zoals volgt uit de Nota van Toelichting op dat besluit onder punt 1 (Stb. 2015 nr. 172 p.4).
De stelling van [geïntimeerde] is dat zij toch recht heeft op de transitievergoeding omdat zij geen wachtgeld krijgt.
3.3
De wetgever heeft met de overgangsregeling willen bereiken dat na invoering van het nieuwe ontslagrecht per 1 juli 2015 eerder gemaakte collectieve afspraken over bijvoorbeeld wachtgeld zouden voorgaan op de transitievergoeding, zolang de werkgever aan die cao is gebonden maar tot maximaal een jaar (met een beperkte uitloopmogelijkheid in artikel 4 van het besluit, maar dat is hier niet aan de orde). In de Nota van Toelichting staat onder 2.1 met zoveel woorden:

Zolang de werkgever aan deze cao is gebonden is hij geen transitievergoeding verschuldigd.”
In de Nota van Toelichting staat vervolgens:

De transitievergoeding is niet verschuldigd wanneer de werknemer per 1 juli 2015 rechten kan ontlenen aan de hier bedoelde lopende collectieve afspraken.”
[geïntimeerde] heeft in beginsel recht op wachtgeld, alleen komt dat in haar geval (zolang zij een volledige Zw-uitkering heeft en niet een - gedeeltelijke - WW-uitkering) niet tot uitkering, zoals dat ook het geval is bij werknemers die aansluitend ander werk vinden zonder salarisverlies (zie artikel 9.7 lid 2 van de cao VVT). De minister die het besluit genomen heeft, heeft onder ogen gezien dat een individuele werknemer als gevolg van de overgangsregeling slechter af kan zijn dan met de transitievergoeding, maar heeft er bewust voor gekozen geen overbruggingsmaatregel te nemen. Dat is in de Nota van Toelichting onder noot 2 toegelicht:

Overwogen is te regelen dat de transitievergoeding wordt verminderd met de (waarde van) de vergoedingen en voorzieningen waar de werknemer recht op heeft op grond van de lopende collectieve afspraken. Hier is echter niet voor gekozen omdat daarvoor de hoogte van de vergoedingen en voorzieningen uit lopende cao’s en
sociale plannen die zijn overeengekomen met verenigingen van werknemers vastgesteld moet kunnen worden. Dat is veelal niet mogelijk. Van bijvoorbeeld een afgesproken wachtgeldregeling is bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet duidelijk of deze tot uitkering komt, en als deze tot uitkering komt is niet altijd op voorhand duidelijk voor hoe lang en dus ook niet het uiteindelijke bedrag wat hiermee gemoeid zou zijn.”
Het bestaan van de wachtgeldregeling blokkeert daarom het recht van [geïntimeerde] op de transitievergoeding, niet de vraag of en zo ja hoeveel wachtgeld wordt uitgekeerd. Daaraan doet niet af dat de aanleiding voor het maken van de overgangsregeling is, zoals staat in de Nota van Toelichting:

te voorkomen dat de werkgever de werknemer zowel een transitievergoeding moet betalen als vergoedingen of voorzieningen moet bieden op grond van lopende afspraken”.
Er is immers bewust geen regeling getroffen voor het geval de cao-voorziening tot een beperkte uitkering leidt of niet tot uitkering komt.
Dat een wachtgeldregeling niet tot uitkering komt wanneer de ontslagen werknemer geen inkomensverlies lijdt omdat hij meteen ander werk met hetzelfde salaris vindt, ligt misschien meer voor de hand dan de reden waarom in dit geval op grond van de cao geen uitkering volgt. Maar in beide gevallen bestaat de voorziening wel.
3.4
[geïntimeerde] had dus hoe dan ook geen recht op de transitievergoeding. Haar stelling dat zij geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding omdat de vervaltermijn daarvoor is verstreken als gevolg van slecht werkgeverschap (de trage besluitvorming) van Vérian gaat dan ook niet op. Haar primaire vordering is ten onrechte toegewezen.
3.5
De subsidiaire vordering is gebaseerd op de stelling dat Vérian haar wachtgeld heeft toegezegd. Vérian ontkent dat. [geïntimeerde] heeft vervolgens niet uitgelegd waaruit die beweerde toezegging bestaat. In de onder 2.3 tot en met 2.5 vermelde correspondentie leest het hof geen onvoorwaardelijke toezegging aan [geïntimeerde] . Zo’n onvoorwaardelijke toezegging heeft [geïntimeerde] ook niet mogen lezen in de mail van 16 augustus 2016. Daarin bevestigt de salarisadministrateur aan [geïntimeerde] de ontvangst van de gevraagde gegevens waarmee hij aan de slag gaat. Deze mail besluit hij met de woorden:
“Het overzicht zal ik u dan op de mail zetten welke wachtgeldbedragen u gaat ontvangen.”
Deze mail is onderdeel van productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg, waarnaar [geïntimeerde] in hoger beroep uitdrukkelijk verwijst, met onderstreping van het woordje ‘gaat’. [geïntimeerde] erkent in nummer 31 van haar memorie van antwoord echter zelf al dat dit geen harde toezegging of garantie is. Daar komt nog bij dat zij ook niet uitlegt dat zij erop mocht vertrouwen dat de salarisadministrateur de positie heeft een toezegging te doen over toekenning van wachtgeld.
Ook deze vordering kan niet worden toegewezen.
3.6
Met de meer subsidiaire vordering vraagt [geïntimeerde] nakoming van de wachtgeldregeling. Zij heeft echter ook in hoger beroep niet aangevoerd dat (en waarom) de cao VVT anders moet worden uitgelegd dan is vermeld in de onder 2.4 bedoelde uitspraak. Ook heeft zij niet aangevoerd dat zij inmiddels wèl een (gedeeltelijke) WW-uitkering heeft waardoor zij recht heeft op wachtgeld. Ook op deze grondslag is haar vordering niet toewijsbaar.
3.7
[geïntimeerde] heeft geen andere grondslag voor haar vorderingen aangevoerd. Het verwijt dat Vérian zich als slecht werkgever heeft gedragen door haar pas in een laat stadium te informeren over de in het slot van 2.4 bedoelde uitspraak, is gekoppeld aan het inmiddels verstreken zijn van de vervaltermijn voor een beroep op de transitievergoeding. Hiervoor is al geoordeeld dat [geïntimeerde] ook bij een tijdig beroep op de transitievergoeding geen recht op die vergoeding heeft. Vérian heeft wel erkend dat de gang van zaken geen schoonheidsprijs verdient en dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt. Zij heeft [geïntimeerde] een bedrag aangeboden, maar dat aanbod heeft [geïntimeerde] geweigerd.
Hoewel het vonnis, waarvan beroep, moet worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] , ook de subsidiair en meer subsidiair ingestelde vorderingen, alsnog moeten worden afgewezen, ziet het hof in de erkenning van Vérian dat zij anders had moeten handelen aanleiding om de proceskosten, zowel die van eerste aanleg als van hoger beroep, te compenseren, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen.

4.De slotsom

4.1
Het hof zal het vonnis van 11 oktober 2017 vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. De proceskosten van zowel eerste aanleg als hoger beroep worden gecompenseerd, zodat ieder partij de aan eigen kant gevallen kosten dient te dragen.
4.2
[geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Vérian op grond van het vernietigde vonnis aan haar heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf betaling tot terugbetaling, zoals Vérian heeft gevraagd.

5.De beslissing

Het hof doet uitspraak in hoger beroep en
- vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 11 oktober 2017 en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
- compenseert de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gemaakte kosten dient te dragen;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Vérian op grond van het bestreden vonnis aan haar heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf betaling tot terugbetaling;
- verklaart de veroordeling in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, H. Manuel en M.P.C.J. van Bavel, ondertekend door de rolraadsheer en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.