ECLI:NL:GHARL:2020:4526

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
200.273.733
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens verwijtbare tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Overijssel had op 28 januari 2020 de schuldsaneringsregeling van de appellante beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c en e van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet had voldaan aan haar informatieplicht en sollicitatieplicht, en dat er geen aanleiding was voor verlenging van de looptijd van de regeling vanwege de ernst en lange duur van de geschonden verplichtingen, alsook de veelvuldige en ernstige verkeersdelicten die de appellante had begaan tijdens de schuldsaneringsregeling.

De appellante, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om de eerdere vonnissen te vernietigen en de schuldsaneringsregeling niet te beëindigen of in ieder geval te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2020 heeft de appellante verklaard dat zij nu meer grip heeft op haar situatie en voldoet aan haar verplichtingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de tekortkomingen in de informatie- en sollicitatieverplichting zodanig ernstig zijn dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Het hof heeft geen onderbouwing gevonden voor de medische klachten van de appellante die haar tekortkomingen zouden kunnen verklaren.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof de ernst van de tekortkomingen en de verkeersdelicten van de appellante in overweging heeft genomen. Het hof concludeert dat de appellante onvoldoende heeft gedaan om aan haar verplichtingen te voldoen, wat leidt tot de beslissing om het hoger beroep te verwerpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.273.733
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C 08/27/826 R)
arrest van 15 juni 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.F. Schulte.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 14 december 2017 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), op verzoek van [appellante] , de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Op 11 juni 2019 heeft de rechter-commissaris de schuldsaneringsregeling van [appellante] voorgedragen bij de rechtbank voor tussentijdse beëindiging.
Bij tussenvonnis van 30 juli 2019 heeft de rechtbank de beslissing op de voordracht aangehouden en [appellante] opgedragen om de in dat vonnis genoemde stukken aan de bewindvoerder over te leggen.
1.3
Bij vonnis van 28 januari 2020 heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 5 februari 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 30 juli 2019 en 28 januari 2020. [appellante] verzoekt het hof die vonnissen te vernietigen en, opnieuw recht doende, primair te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar niet wordt beëindigd en subsidiair die regeling te verlengen met een door het hof juist te achten periode.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de op 10 maart 2020 van mr. Schulte ontvangen stukken, de brief met bijlagen van 11 maart 2020 van de bewindvoerder, J.W.E.M. Engels-Jansen, de brief met bijlagen van 3 juni 2020 van mr. Schulte en het emailbericht met bijlagen van 5 juni 2020 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2020. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Schulte. Verder zijn verschenen A. Scheper van Scheper beheer & bewind, sinds 7 juni 2016 beschermingsbewindvoerder van [appellante] , en [B] van Koes Lifecoaching, sinds februari 2019 bij [appellante] betrokken. Namens de WSNP-bewindvoerder is J. Engels, kantoorgenoot van J.W.E.M. Engels-Jansen, verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting in hoger beroep door betrokkenen over en weer is gesteld, gaat het hof van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden uit.
Persoonlijke omstandigheden- [appellante] is geboren [in] 1985.
- In 2011 heeft zij een zoon gekregen. Deze zoon is in oktober 2018 uit huis geplaatst en verblijft bij zijn vader. Om het weekend verblijft de zoon bij [appellante] .
- In 2017 heeft [appellante] een zwangerschap van 15 weken moeten laten afbreken omdat deze haar leven in gevaar bracht.
Medische omstandigheden- [appellante] heeft cardiomyopathie waarvoor zij onder behandeling staat of heeft gestaan van een cardioloog.
- In het verleden heeft een reumatoloog bij [appellante] de diagnose fibromyalgie gesteld.
- [appellante] is gediagnosticeerd met ADHD door een psychiater (brief Praktijk Horstink/ Dimence van 28 november 2018).
- [appellante] stond vanaf 4 juni 2018 onder behandeling bij het Team Ontwikkelingsstoor-nissen van Dimence; na het eerste deel van een heronderzoek naar ADHD is zij niet meer verschenen op afspraken en is zij uiteindelijk uitgeschreven.
- Op 23 april 2019 heeft Dimence, na een nieuwe aanmelding, [appellante] opnieuw uitgeschreven omdat [appellante] niet reageerde op schriftelijke en telefonische verzoeken.
- Begin 2020 is [appellante] weer verwezen naar Dimence. Omdat zij ook toen geen gevolg gaf aan herhaalde uitnodigingen om in contact te komen, heeft Dimence het dossier gesloten.
- [appellante] is recent opnieuw aangemeld bij Dimence. Zij staat op de wachtlijst.
Strafbare feiten- Op 20 februari 2018 heeft het CJIB een strafbeschikking uitgevaardigd vanwege een op
12 januari 2018 geconstateerde onverzekerde personenauto op naam van [appellante] . Hierbij is aan [appellante] een geldboete van € 600 opgelegd. Deze boete is omgezet in een taakstraf van 20 uur, die [appellante] inmiddels heeft uitgevoerd.
- Op 10 februari 2018 is [appellante] als bestuurder van een auto met een bovenmatige waarde aan amfetamine in haar bloed staande gehouden door de politie. Het CBR heeft in verband met dit feit onderzoek laten doen en daarvoor bedragen van € 762 en € 384 aan [appellante] in rekening gebracht. Bij brief van 23 december 2019 heeft het Openbaar Ministerie [appellante] meegedeeld dat de veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk is geworden op
17 december 2019 en dat zij een eerste strafpunt op haar rijbewijs heeft gekregen.
- Bij vonnis van de politierechter van 2 oktober 2018 is [appellante] veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens het op 5 juni 2018 rijden met een geschorst rijbewijs. De taakstraf van 40 uur heeft [appellante] uitgevoerd.
- Op 24 april 2020 is [appellante] als bestuurder van een auto aangehouden en positief getest op amfetamine. De politie heeft het rijbewijs van [appellante] ingevorderd. Bij brief van 6 mei 2020 heeft het OM [appellante] bericht dat het van haar ingevorderde rijbewijs in afwachting van de terechtzitting, gedurende maximaal acht maanden, niet zal worden teruggegeven.
Bij brief van 8 mei 2020 heeft het CBR [appellante] bericht dat zij de kosten van het in te stellen lichamelijk en psychiatrisch onderzoek naar haar drugsgebruik van in totaal € 1.249 zal moeten betalen. Afhankelijk van de uitkomst zal het CBR beslissen of [appellante] mag blijven rijden of dat haar rijbewijs ongeldig wordt verklaard en zij niet meer mag rijden.
(Vrijstelling) gemeentelijke sollicitatieplicht en sollicitatieplicht in het kader van de WSNP- Tot januari 2019 had [appellante] in de WSNP geen sollicitatieplicht, vanaf die maand wel.
- [appellante] had een gemeentelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht tot 1 januari 2019, die niet is verlengd vanwege het door haar te volgen (op duurzaam betaald werk gerichte) traject bij Extend.
3.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 30 juli 2019 geoordeeld dat [appellante] niet heeft voldaan aan de informatieplicht en haar opgedragen alsnog bepaalde stukken aan de bewindvoerder over te leggen. In het vonnis van 28 januari 2020 heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en e van de Faillissementswet (hierna: Fw). Aan deze beslissing is, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft gedurende bijna geheel 2019, dus ook na de voordracht van de rechter-commissaris, en ondanks ondersteuning door hulpverleners niet of onvoldoende gesolliciteerd en zich onvoldoende ingespannen om zoveel mogelijk psychisch en lichamelijk gezond te worden (zij heeft al dan niet na een eerste intake bij Dimence nergens meer op gereageerd, zodat de behandeling nooit is gestart) en met betrekking tot het traject bij Extend niet aan haar verplichtingen voldaan.
Gelet op de aard, omvang en verwijtbaarheid van de geschonden verplichtingen en het feit dat er niet of nauwelijks verbetering is opgetreden sinds de laatste kans die [appellante] met het tussenvonnis van 30 juli 2019 heeft gekregen, is volgens het oordeel van de rechtbank een verlenging van de schuldsaneringsregeling niet aangewezen.
3.3
[appellante] erkent dat zij geruime tijd (vanaf maart 2019 meer dan vier maanden) niet naar behoren heeft voldaan aan de uit die regeling voortvloeiende informatieverplichting jegens de bewindvoerder en gedurende een periode van tien maanden in 2019 ook de sollicitatieverplichting heeft verzaakt. Zij verklaart dit door haar thuissituatie, lichamelijke klachten en haar psychische gesteldheid. Wat betreft de thuissituatie wijst zij hierbij op de impact van de afgebroken zwangerschap, de uithuisplaatsing van haar zoon (waarvoor in 2019 nog een procedure is geweest) en de in dat jaar nog door haar uitgevoerde taakstraf.
Verder voert zij in hoger beroep aan dat zij nu op de goede weg is en met hulp van haar hulpverleners meer grip heeft gekregen op haar situatie waardoor zij nu in staat is aan haar verplichtingen te voldoen. Sinds de uitspraak van de rechtbank wordt door haar voldaan aan de sollicitatieverplichting.
3.4
Het hof is van oordeel dat de gebleken tekortkomingen in de informatie- en sollicitatieverplichting zodanig zwaarwegend zijn dat daaraan het gevolg van een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] moet worden verbonden. Het hof is ook van oordeel dat [appellante] van die tekortkomingen een verwijt kan worden gemaakt. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat [appellante] geen onderbouwing (met actuele medische stukken) heeft gegeven van de (ernst van de) door haar ervaren klachten in relatie tot de nakoming van haar verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts van [appellante] is daarvoor ontoereikend. Ook in andere zin ontbreekt informatie om [appellante] in haar betoog te kunnen volgen. Het hof heeft zeker oog voor de impact van de afgebroken zwangerschap in 2017. [appellante] had echter in 2018 geen sollicitatieverplichting. Dat bood haar de mogelijkheid hulp te zoeken voor haar problemen. Het traject bij Dimence heeft zij in dat jaar echter niet doorgezet. Vanaf 2019 was het de bedoeling om weer te gaan solliciteren. Zij was daar ook van op de hoogte, zo heeft zij ter zitting bevestigd.
Het hof begrijpt goed dat de uithuisplaatsing van haar zoon in oktober 2018 zorgen gaf. Anderzijds heeft het hof geen gegevens over de achtergrond van die uithuisplaatsing. Verder moet worden vastgesteld dat [appellante] ook in 2019 de mogelijkheid om bij Dimence een traject te volgen weer heeft laten liggen en in het verlengde daarvan zich de kans heeft ontzegd om haar gezondheidssituatie te verbeteren.
Hoewel niet in debat is dat [appellante] vanaf het vonnis van de rechtbank van 28 januari 2020 de informatie- en sollicitatieverplichting naar behoren nakomt, neemt dat niet weg dat [appellante] gedurende een substantieel deel van haar schuldsaneringsregeling deze kernverplichtingen in ernstige mate heeft verzaakt en dat dat gelet op het bovenstaande aan haar kan worden toegerekend.
3.5
Tot slot acht het hof geen plaats voor de subsidiair door [appellante] verzochte verlenging van de looptijd van haar schuldsaneringsregeling. Het hof heeft daarbij alle feiten en omstandigheden tegen het licht gehouden. Buiten de ernst en lange duur van de schending van de hierboven genoemde verplichtingen, zijn dat met name de veelvuldige en ernstige verkeersdelicten waarvoor [appellante] is veroordeeld en (zeer recent) als verdachte is aangemerkt.
Gebleken is dat [appellante] tijdens de looptijd van haar regeling i. een onverzekerde auto heeft gehad (op 12 januari 2018), ii. met een (te) hoge dosis amfetamine heeft gereden (op
10 februari 2018), iii. heeft gereden terwijl haar rijbewijs was geschorst (op 5 juni 2018) en iv. opnieuw heeft gereden met een (te) hoge dosis amfetamine in haar bloed (op 24 april 2020). [appellante] heeft hiermee onverantwoord gehandeld, ook nog zeer recent, en zichzelf en anderen in gevaar gebracht. Door haar gedragingen loopt zij ook tegen straffen en maatregelen op, die er weer toe leiden dat zij niet goed kan voldoen aan haar verplichtingen uit de schuldsanering (met name: solliciteren en geen bovenmatige nieuwe schulden maken).
3.6
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 28 januari 2020 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, H.L. Wattel en C.J.H.G. Bronzwaer, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Wattel, en op 15 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.