ECLI:NL:GHARL:2020:4486

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
PIJ P20/0126
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 februari 2020. De rechtbank had de maatregel tot plaatsing van de jeugdige in een inrichting voor jeugdigen verlengd met zes maanden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd omdat deze niet voldoende onderbouwd was en niet voldeed aan de eisen van artikel 6:6:31, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De jeugdige, geboren in 1998, verblijft in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting en heeft een complexe problematiek, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en een verhoogd recidiverisico. Het hof heeft overwogen dat de behandeling van de jeugdige onvoldoende voortgang heeft geboekt en dat de huidige omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen, de resocialisatie bemoeilijken. Het hof heeft de mogelijkheid om de maatregel om te zetten in terbeschikkingstelling overwogen, maar dit was niet mogelijk omdat de feiten waarvoor de maatregel is opgelegd dateren van voor 1 april 2014. Het hof heeft besloten de maatregel met zes maanden te verlengen, zodat er tijd is voor de rechtbank om bijzondere voorwaarden te stellen voor de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel. De maatregel zal op 13 juli 2020 voorwaardelijk eindigen en op 13 juli 2021 onvoorwaardelijk.

Uitspraak

PIJ P20/0126
Beslissing d.d. 11 juni 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
verblijvende in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) [naam] te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 februari 2020, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (
hierna: de maatregel) met een termijn van zes maanden.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 8 juli 2014, waarbij de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen werd opgelegd;
- het verlengingsadvies van de RJJI [naam] van 8 november 2019;
- de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 5 december 2019;
- een voortgangsrapportage Individuele Trajectafdeling (ITA) van 6 januari 2020;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep namens de jeugdige van 21 februari 2020;
- het zestiende perspectiefplan betreffende de jeugdige van 27 maart 2020 over de rapportageperiode van 12 december 2019 tot 17 maart 2020;
- de aanvullende informatie van RJJI [naam] van 7 mei 2020;
- een e-mailbericht van de raadsman van 14 mei 2020, inhoudende de pleitnota, met als bijlage een e-mailbericht van de vader van de jeugdige van 12 mei 2020;
- een e-mailbericht van de raadsman van 14 mei 2020, inhoudende een aanvulling op de pleitnota;
- het proces-verbaal van de zitting van deze kamer van het hof van 14 mei 2020, inhoudende dat de zaak moet worden aangehouden omdat er geen audiovisuele verbinding met de jeugdige en de deskundige tot stand kan worden gebracht vanwege een gijzelingssituatie in RJJI [naam] ;
- een e-mailbericht van 26 mei 2020 van de advocaat-generaal, inhoudende een antwoord van de deskundige De Veth op vragen van de advocaat-generaal;
- het reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 27 mei 2020.
Het hof heeft ter zitting van 28 mei 2020 gehoord de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr. W.C.J. Stienen. Tevens heeft het hof ter zitting als deskundige gehoord J.C.P.M. de Veth, GZ psycholoog, verbonden aan RJJI [naam] te [plaats] .

Overwegingen:

Het advies van de deskundige De Veth
Tot nu toe is de behandeling van de jeugdige onvoldoende van de grond gekomen en wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag nog als matig tot hoog ingeschat. Het heeft nog steeds de voorkeur om de maatregel af te sluiten met een scholings- en trainingsprogramma (STP), waarbij de inrichting (op afstand) nog betrokken is en het toezicht op het naleven van afspraken geleidelijk overgedragen kan worden aan de reclassering. Het is daarbij van belang dat de jeugdige in een gestructureerd leefklimaat terechtkomt. Onder de huidige omstandigheden (coronamaatregelen) is een stappenplan echter niet mogelijk gebleken, ook omdat de tijd die nog rest alvorens de maatregel van rechtswege voorwaardelijk beëindigd zal worden, beperkt is. De reclassering heeft op 27 mei 2020 een advies uitgebracht over de voorwaardelijke beëindiging en voorwaarden opgesteld. De deskundige staat achter dit advies. Het is van belang dat de resterende periode wordt gebruikt om voorbereidingen te kunnen treffen voor uitstroom, zoals het zoeken van woonruimte en dagbesteding en het aanvragen van een uitkering. Vooralsnog kan de jeugdige bij zijn ouders terecht. De deskundige heeft het eerdere advies tot verlenging van de maatregel met zes maanden gehandhaafd.
Het standpunt van de jeugdige en zijn raadsman
De maatregel zal van rechtswege voorwaardelijk eindigen op 6 juli 2020. De rechtbank heeft een verlenging van de maatregel noodzakelijk geacht zodat voldoende tijd wordt gegeven voor het verdere vervolg van het programma van de jeugdige en de noodzakelijke opbouw naar een grotere zelfstandigheid, waarbij de rechtbank het belang van een STP voor de jeugdige heeft genoemd. Ten gevolge van de coronamaatregelen zijn de verlofbewegingen van de jeugdige echter sinds 14 maart 2020 opgeschort. De jeugdige heeft daardoor geen mogelijkheid om te leren omgaan met situaties die zich buiten de RJJI voordoen en de verantwoordelijkheden die deze met zich meebrengen. De jeugdige ervaart zijn verblijf in de RJJI als kale detentiestraf, nu hem geen resocialisatiemogelijkheid in de vorm van verlof of individuele behandeling meer wordt aangeboden. Ook is het voor de jeugdige als gevolg van de coronamaatregelen niet mogelijk om een dagbesteding te hebben. De jeugdige heeft inmiddels woonruimte bij zijn ouders gevonden en zal na voorwaardelijke beëindiging proberen om zo snel mogelijk zelfstandig (betaalde) arbeid te vinden. Tenuitvoerlegging van de maatregel is niet meer doeltreffend, disproportioneel en is daarom niet meer in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige. De jeugdige heeft immers buiten de inrichting meer gelegenheid en mogelijkheden om zelfstandig de stappen te ondernemen die leiden naar het verkrijgen van dagbesteding en woonruimte. Een langer verblijf in de inrichting beperkt hem hierin. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de raadsman verzocht de maatregel per direct voorwaardelijk te beëindigen en hierbij geen bijzondere voorwaarden te stellen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De persoonlijkheidsproblematiek van de jeugdige en het huidige recidiverisico baart het openbaar ministerie zorgen. Er heeft nauwelijks een positieve ontwikkeling plaatsgevonden tijdens het behandeltraject. De hulp en begeleiding die in het kader van de maatregel is aangeboden, is niet geaccepteerd. Het verloop van de maatregel kenmerkt zich door regelovertredend gedrag en een groot verschil van inzicht tussen de jeugdige en de jeugdinrichting over het te volgen resocialisatietraject. Er is getracht met een resocialisatietraject te starten, maar vanwege het coronavirus werden alle verloven ingetrokken en kon er niet gestart worden met een STP. De maatregel eindigt echter van rechtswege over zes weken. De reclassering heeft een aantal voorwaarden opgesteld waar de jeugdige zich aan zou moeten gaan houden wanneer de maatregel voorwaardelijk wordt beëindigd. Het openbaar ministerie acht het gewenst dat aan die voorwaarden wordt toegevoegd elektronisch toezicht door middel van een enkelband en een locatieverbod voor de buurt waar de slachtoffers woonachtig zijn. De reclassering heeft voorts aangegeven dat het twee weken de tijd nodig heeft om een uitkering aan te vragen en eventueel praktische zaken te regelen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en tot verlenging van de termijn tot twee weken na de beslissing van het hof.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat de rechtbank de stoornis in de beslissing waarvan beroep niet heeft omschreven en ook geen gevolg heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Indexdelict
Bij vonnis van 8 juli 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, aan de jeugdige de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd ter zake van verkrachting, meermalen gepleegd en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Dit zijn misdrijven die gericht zijn tegen en/of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de jeugdige is sprake van een andere gespecifieerde persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische maar ook antisociale kenmerken, een aandachtdeficiëntie-/hyperactiviteits-stoornis (ADHD) en een stoornis in het gebruik van cannabis. Op basis van de
SAVRY en de SAPROF wordt het risico op toekomstig geweld, en daarmee het risico op
recidive als matig tot hoog ingeschat.
Verlenging
Het hof stelt voorop dat de maatregel kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en die verlenging ook in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige is. Voorts is een verlenging van de termijn van de maatregel slechts mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. De maatregel eindigt steeds voorwaardelijk een jaar voordat het einde van de maatregel wordt bereikt.
In het geval van de jeugdige, is de maatregel verschillende keren verlengd, laatstelijk tot 15 januari 2020. Op die datum heeft de maatregel vijfenhalf jaar geduurd.
Het hof komt tot de zorgelijke constatering dat het behandeltraject van de jeugdige in die jaren nauwelijks van de grond is gekomen, dat er nog steeds sprake is van een ernstige, relevante stoornis bij de jeugdige en dat het risico op gewelddadig gedrag op basis van de risicotaxatie in de toekomst als matig tot hoog wordt geschat, welke inschatting het hof deelt. Gelet hierop ligt het, met het oog op de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, voor de hand om de maatregel voor een langere termijn te verlengen dan de zes maanden die resteren van het onvoorwaardelijke deel van de maatregel en die over enkele weken zullen aflopen. Het hof heeft de mogelijkheid en wenselijkheid onder ogen gezien om de maatregel op de voet van artikel 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering om te zetten in de maatregel van terbeschikkingstelling, maar dat is niet mogelijk omdat de feiten waarvoor de maatregel is opgelegd dateren van voor 1 april 2014. Dat is de datum waarop deze mogelijkheid tot omzetting in de wet is opgenomen.
Naar het oordeel van het hof dient de maatregel thans nog voor de maximaal mogelijke termijn te worden verlengd. Deze tijd kan worden benut om de rechtbank de gelegenheid te geven voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, te weten 13 juli 2020, te beslissen over het stellen van bijzondere voorwaarden, zodat die voorwaarden bij het begin van de voorwaardelijke beëindiging direct kunnen ingaan. De reclassering zal in die periode een voorstel voor deze voorwaarden nader kunnen concretiseren en waar nodig aanscherpen. Het hof acht dit ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige.
Einde maatregel
Gevolg gevend aan het bepaalde in artikel 6:6:31, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, stelt het hof vast dat de maatregel, gelet op de ingangsdatum, de huidige expiratiedatum en de verlenging bij deze beslissing, op 13 juli 2020 voorwaardelijk zal eindigen en op 13 juli 2021 onvoorwaardelijk zal eindigen.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 februari 2020 met betrekking tot de jeugdige
[naam jeugdige].
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van
zes maanden.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. I.M. van Woudenberg en dr. W.J. Canton als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 11 juni 2020 in het openbaar uitgesproken.
mr. Lensing, mr. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.