ECLI:NL:GHARL:2020:4419

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
200.267.938
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over contactverbod na huiselijk geweld en stalking in affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding. De voorzieningenrechter had op 12 september 2019 aan [appellant] een contactverbod opgelegd met betrekking tot [geïntimeerde], na een gewelddadige relatie tussen beide partijen. De relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde] was turbulent en gekenmerkt door huiselijk geweld, waarbij [geïntimeerde] meerdere keren verwondingen heeft opgelopen. De rechtbank had bepaald dat [appellant] gedurende een jaar geen contact mocht opnemen met [geïntimeerde], op straffe van een dwangsom en lijfsdwang. In het hoger beroep betwist [appellant] het contactverbod, terwijl [geïntimeerde] het contactverbod en de proceskostencompensatie verdedigt. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is van de gewelddadige geschiedenis tussen partijen en dat [appellant] ondanks eerdere veroordelingen en gedragsaanwijzingen toch contact heeft gezocht met [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat de vrees van [geïntimeerde] voor verdere intimidatie en geweld gegrond is en bevestigt het contactverbod. Ook de dwangsom en de mogelijkheid van lijfsdwang worden gehandhaafd. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de aard van de relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.938
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 486104)
arrest van 9 juni 2020
in het kort geding van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A.E.M.C. Koudijs,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.P. Klokkers.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 12 september 2019 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen (verder: het vonnis).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 10 oktober 2019 met grieven,
- de schriftelijke memorie van eis in hoger beroep,
- de memorie van antwoord in hoger beroep tevens van incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben tussen 2016 en 2018 met elkaar een affectieve relatie gehad. Hun relatie was turbulent en er was huiselijk geweld, waardoor [geïntimeerde] diverse keren verwondingen heeft opgelopen met verschillende ziekenhuisopnames als gevolg. [appellant] kampte met verslavingsproblematiek en gebruikte cocaïne; beiden hadden een alcoholproblematiek. Tijdens de relatie hebben tussen hen veel incidenten plaatsgevonden.
3.2
Op 2/3 februari 2018 opnieuw: [appellant] heeft toen, onder invloed van drank en drugs, de keel van [geïntimeerde] , die sliep, dichtgeknepen, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Zij heeft geprobeerd hem van zich af te trappen maar dat ging niet. Zij heeft een aantal stompen op haar neus gekregen en haar ketting is van haar nek getrokken (zie de foto’s in productie 1 bij de inleidende dagvaarding). Zij is toen, om zich te verweren, opgestaan en heeft [appellant] verwond. De politie is ingeschakeld en partijen hebben over en weer strafaangiften gedaan.
3.3
Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie op 4 februari 2018 aan beide partijen een gedragsaanwijzing opgelegd inhoudend dat zij 90 dagen geen contact met elkaar mochten hebben vanwege de vrees voor elkaar ernstig belastend gedrag.
3.4
Vervolgens is [geïntimeerde] door [C] in een blijf van mijn lijf huis opgenomen en sinds juni 2018 is zij in behandeling van c.q. onder begeleiding door [D] .
3.5
Verder heeft de strafrechter bij onherroepelijk vonnis van 31 januari 2019 [appellant] wegens onder meer het misdrijf van poging tot zware mishandeling van [geïntimeerde] op 2/3 februari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van een contactverbod. Vanwege haar aandeel in dat incident is [geïntimeerde] door de strafrechter bij vonnis van 24 oktober 2018 ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarna heeft [geïntimeerde] [appellant] ervan op de hoogte gebracht dat zij de relatie met hem beëindigde.
3.6
Omdat [appellant] toch, onder meer via facebookberichten onder de naam
“ [E] ”, contact met [geïntimeerde] bleef zoeken en zijn enkelband had doorgeknipt, zijn de voorwaardelijk opgelegde 40 dagen gevangenisstraf tenuitvoergelegd van 25 maart tot 1 mei 2019. Daarna is [appellant] tweeëneenhalve week opgenomen geweest in Altrecht. Hij woont nu zelfstandig met ambulante begeleiding.
3.7
[geïntimeerde] wordt ook begeleid door Altrecht. Op 31 mei 2019 heeft zij aangifte gedaan van het misdrijf belaging/stalking door [appellant] tussen 14 en 28 mei 2019 en verder heeft zij op 3 juli 2019 nogmaals melding bij de politie gedaan van stalking.

4.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven

4.1
Op vordering van [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter in het bestreden kort gedingvonnis aan [appellant] verboden gedurende één jaar vanaf de datum ervan (12 september 2019) op welke manier dan ook contact op te nemen met [geïntimeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per overtreding tot een maximum van € 5.000 en met verlof aan [geïntimeerde] om dat verbod bij lijfsdwang ten uitvoer te leggen in het geval [appellant] na verbeurte van die € 5.000 in strijd handelt met het verbod, alles met compensatie van de proceskosten.
4.2
In het principaal hoger beroep bestrijdt [appellant] onder grief 1 het contactverbod op de grond dat hij sinds zijn invrijheidstelling per 1 mei 2019 geen contact meer met [geïntimeerde] heeft gezocht. Voor het geval het contactverbod toch in stand blijft, richt [appellant] zijn voorwaardelijke grief 2 tegen de dwangsomveroordeling en het verlof tot tenuitvoerlegging bij lijfsdwang.
4.3
In het incidenteel hoger beroep voert [geïntimeerde] een grief aan tegen de proceskostencompensatie.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

het contactverbod
5.1
Het hof vindt volgende aannemelijk.
Tussen partijen heeft zich een geschiedenis afgespeeld van huiselijk geweld, waardoor [geïntimeerde] diverse keren verwondingen heeft opgelopen met verschillende ziekenhuisopnames als gevolg. Op 2 februari 2018 heeft [appellant] geprobeerd haar zwaar te mishandelen waardoor zij letsel heeft opgelopen. Zij is naar een blijf van mijn lijf huis vertrokken en heeft de relatie beëindigd. Ondanks de gedragsaanwijzing en zijn veroordeling tot een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf, telkens met een contactverbod, heeft [appellant] [geïntimeerde] toch belaagd via facebookberichten onder de door hem erkende naam
“ [E] ”. Die berichten kwamen er op neer om haar uitkering te stoppen, scholden haar uit voor
“kankerhoer”,
“bitch”,
“vieze tering kankerhoer die met iedereen neukt”en bedreigden haar:
“Jy gaat zien wie ik ben (…) wacht jy maarbitch”en
“Officier van justutie zy gewoon waar jewoont ha ha ha”. Op grond hiervan en omdat [appellant] ook nog zijn enkelband had doorgeknipt, is de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 40 dagen tenuitvoergelegd (
“getuld”)van 25 maart tot 1 mei 2019. Daarmee was de bijzondere strafvoorwaarde om geen contact met [geïntimeerde] te zoeken krachteloos geworden.
5.2
Deze voorgeschiedenis laat zien dat [appellant] [geïntimeerde] gewelddadig heeft aangepakt en ondanks alles daarna is doorgegaan met contact zoeken, beledigen en bedreigen. Dan ligt het voor de hand dat [geïntimeerde] een alleszins begrijpelijke angst had en nog steeds heeft dat [appellant] daarmee zou doorgaan.
5.3
De vraag is nu of [appellant] daarmee is doorgegaan sinds zijn invrijheidstelling per 1 mei 2019, volgens [geïntimeerde] wel, volgens [appellant] niet.
5.4
In mei 2019 heeft [geïntimeerde] via facebook een vriendschapsverzoek ontvangen van een zekere [F] . Hij schreef haar onder meer:
“hadden zo goed kunnen hebben love you grt [appellant] ”
en
“Geef gewoon op een volwassen manier antwoord liefje dan weet ik waar ik aan toe ben maar hoor het liever van jezelf dan zal ik je nooit meer berichten dan gaan we waardig uit elkaar lieve [geïntimeerde]
(…)jou keuze respeckteren lieve [geïntimeerde] maar wou je spullen terug geven meer niet zal onze mooie momenten koesteren alle straf is weg 100 dagen gezeten maar dat geeft niks je zal altyd een plekje in me hart hebben liefie hoop dat je waardig een brief schryf zal je daarna als je niet meer wil eeuwig met rust laten always love you alles is nog mogelyk indien jy wil
maar zet my niet neer als 1 of andere gek tegen over iedereen ik hoop dat je me schrijft zoniet wens ik je alle geluk van de wereld toe we hadden zo goed kunnen hebben love you grt [appellant] ”.
5.5
In haar politieaangifte van 31 mei 2019 wegens stalking heeft [geïntimeerde] hierover, samengevat, verklaard:
‘Op 14 mei 2019 (…) kreeg ik een vriendschapsverzoek van iemand met een facebook accountnaam [F] Utrecht. Deze persoon ken ik niet, dus dit vriendschapsverzoek heb ik niet geaccepteerd en ik heb deze ook meteen geblokt. Hierop kreeg ik via facebookmessenger een privé bericht van [F] Utrecht. In dit bericht stond een lange brief. Hieruit kon ik opmaken dat deze persoon [appellant] was. In het bericht stond dat hij 100 dagen had gezeten en dat hij mijn spullen wilde terug geven. ook eindigde hij met: groetjes, [appellant] . Ik heb niet gereageerd op dit bericht, want ik wil helemaal geen contact met [appellant] .
Op dinsdag 28 mei 2019 (…) kreeg ik via facebook een vriendschapsverzoek van [appellant] . Ook dit vriendschapsverzoek heb ik niet geaccepteerd. Wel heb ik op de tijdlijn van [appellant] gekeken. Dit heb ik gedaan, omdat hij eerder via andere accountnamen bedreigingen heeft geuit op zijn tijdlijn. Ik zag toen op de tijdlijn van [appellant] een lange brief staan, waaruit ik opmaakte dat het hier weer om [appellant] ging. Ik zag dat zijn eigen naam [appellant] bij dit account stond. Van dit bericht op de tijdlijn van [appellant] heb ik een screen shot gemaakt.’
5.6
Hieruit blijkt dat deze [F] , net als [appellant] :
[geïntimeerde] via facebook met een vriendschapsverzoek benaderde, uit [A] kwam, ook de voornaam [appellant] gebruikte, 100 dagen gevangenisstraf had uitgezeten en aan [geïntimeerde] haar spullen wilde teruggeven, wat op een geëindigde relatie duidt. In het licht van de erkenning door [appellant] dat hij [geïntimeerde] eerder via facebook onder een andere naam ( [E] ) had benaderd, past naadloos dat hij nu met haar contact zocht onder de naam [F] uit [A] . Hiertegenover heeft [appellant] zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd, zodat de lezing van [geïntimeerde] op dit punt vooralsnog voldoende aannemelijk voorkomt.
5.7
Verder heeft [geïntimeerde] een e-mail overgelegd van [G] , casemanager [D] , van 7 juni 2019, die neerkomt op het volgende:
[geïntimeerde] is een jaar bij ons in behandeling, sinds zij bij ons is gestart is er sprake geweest van een gewelddadige relatie met ex-partner.
(…)Sinds ex-partner vrij is heeft hij [geïntimeerde] al meerdere malen bedreigd en gezegd dat hij haar komt opzoeken waar ze toentertijd zat. Hij heeft toen ook het juiste adres genoemd. Dit heeft ervoor gezorgd dat wij [geïntimeerde] met hoge spoed hebben moeten verplaatsen naar een andere geheime locatie.
Vanuit de politie wordt aangegeven dat deze man een ernstige bedreiging vormt voor [geïntimeerde] . Hij heeft twee weken geleden bij de politie zich hierover geuit. Hij is erg boos over het feit dat [geïntimeerde] niet gestraft is voor wat zij hem heeft aangedaan. De zaak is toen geseponeerd en heeft de rechtbank het als noodweer gezien.
Vanuit ons lijkt hierom een contactverbod zeer wenselijk en zeker geen overbodige luxe. Zeker om het feit dat hij vaker heeft gezegd 'dat als hij haar niet kan krijgen, niemand haar krijgt'.
5.8
Daaraan kan nog worden toegevoegd dat [appellant] na zijn invrijheidstelling tweemaal is opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis en bij de voorzieningenrechter heeft verklaard overspannen te zijn, terwijl zijn hulpverlener toen bij de rechter heeft verklaard dat [appellant] in zijn herinnering nog ongeveer twee maanden geleden (dus omstreeks eind juni 2019) heeft gevraagd wie de hulpverleners van [geïntimeerde] waren omdat hij daarmee contact wilde opnemen. Dat [appellant] naar zijn zeggen aan die wens geen uitvoering heeft gegeven, mag waar zijn, maar doet niet af aan zijn intentie van toen om contact in de richting van [geïntimeerde] te zoeken.
5.9
Al het voorgaande maakt voorshands voldoende aannemelijk dat [appellant] , ook na zijn invrijheidstelling per 1 mei 2019, toch weer bezig is geweest om het voor [geïntimeerde] hinderlijke en onrechtmatige contact met haar te zoeken. [geïntimeerde] mocht dit in redelijkheid als een serieuze bedreiging opvatten en er gegronde vrees voor koesteren dat [appellant] met deze inbreuken op haar privéleven en persoonlijke levenssfeer zou doorgaan als zij daartegen, na het wegvallen van het strafrechtelijke contactverbod, geen civiele maatregel zou nemen. Daarom heeft de voorzieningenrechter in haar belangenafweging in rov. 4.2 - 4.4 van het vonnis op goede gronden beslist tot de ook in augustus/september 2019 nog spoedeisende, proportionele en noodzakelijke maatregel van het contactverbod. De reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen door [appellant] rechtvaardigt deze inbreuk op zijn grondrecht van bewegingsvrijheid.
5.1
Bij de handhaving ervan, ook in hoger beroep, tot 12 september 2020 heeft [geïntimeerde] op grond van al het voorgaande ook nu nog steeds een spoedeisend en gerechtvaardigd belang. [appellant] heeft in hoger beroep niet aangevoerd en ook is niet aannemelijk dat de situatie nu wezenlijk anders is. Grief 1 in het principaal hoger beroep mislukt.
de dwangsom en lijfsdwang
5.11
Nu de voorwaarde is vervuld, komt grief 2 van [appellant] tegen de dwangsom en de lijfsdwang aan de orde. Hij vindt de dwangsombedragen en het -maximum veel te hoog vanwege zijn financiële positie. Maar dit standpunt heeft hij niet met een concrete opgave van zijn inkomsten en uitgaven onderbouwd, zodat dit niet kan worden beoordeeld. De vrees voor overtreding van het contactverbod was en is in het licht van het voorgaande voldoende aannemelijk. Daarom is de dwangsom en, als deze [appellant] niet voldoende weerhoudt, de lijfsdwang als voldoende subsidiair en proportioneel geboden. Voor de lijfsdwang geldt dat, als de dwangsommen eenmaal tot het vastgestelde maximum zullen zijn verbeurd, geen ander dwangmiddel voldoende uitkomst zal bieden. In dat geval rechtvaardigt het belang van [geïntimeerde] toepassing van lijfsdwang. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [appellant] om daarvan gevrijwaard te blijven.
Ook grief 2 gaat niet op.
de proceskostencompensatie
5.12
Volgens artikel 237 lid 1, tweede volzin Rv mogen de proceskosten worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen. Stonden partijen voorheen in een dergelijke relatie, dan kan de rechter de proceskosten geheel of gedeeltelijk compenseren. In dit geval gaat het ook om een voormalige effectieve relatie. Die is hier geëindigd in geweld dat, naar aannemelijk is, in de relatie is geluxeerd. Dit wordt niet echt anders door het strafrechtelijk ingrijpen. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dan [appellant] in eerste aanleg en in het principaal hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld maar toch ook moet worden voorkomen dat een proceskostenveroordeling nieuwe conflictstof tussen partijen en verdere escalatie veroorzaakt. Daarom was de proceskostencompensatie door de voorzieningenrechter terecht. De incidentele grief wordt verworpen.
het bewijsaanbod
5.13
[appellant] heeft bewijs aangeboden in geschrift en door het horen van met name genoemde getuigen. Geschriften had hij al eerder kunnen en dan ook moeten overleggen. Het kort geding leent zich uit zijn aard in beginsel niet voor getuigenverhoor. Daarom gaat het hof aan het bewijsaanbod voorbij.

6.De slotsom

6.1
Het principaal hoger beroep van [appellant] gaat niet op. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] ook niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Nu het gaat om een conflict uit een voormalige affectieve relatie, zullen de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 september 2019;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van de hoger beroepen draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, H. Wammes en M.B. Beekhoven van den Boezem, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.