Uitspraak
eiseres in de vrijwaring,
L. Beheer,
1.[geïntimeerde1] Beheer B.V.,
A. Beheer,
2. Gebroeders Van der Wal Beheer B.V.,
hierna:
Gebr. Beheer,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde3],
in eerste aanleg: gedaagde in de vrijwaring,
geïntimeerden,
Gebr. Beheer c.s.,
1.De procedure in eerste aanleg
2.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Vervolgens hebben Gebr. Beheer c.s. een akte (met producties) genomen en heeft
L. Beheer een antwoordakte na comparitie (met producties) genomen.
Partijen hebben deze stukken (in aanvulling op het ten behoeve van de comparitie van partijen ingediende procesdossier) overgelegd.
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald.
3.De vaststaande feiten en de beslissingen in eerste aanleg
De Jong & Laan Corporate Finance B.V. heeft in juni 2010 een informatiememorandum opgesteld, dat bedoeld is om potentiële overnamekandidaten een overzicht te geven van de
In dit informatiememorandum is onder meer vermeld dat [appellante] om persoonlijke redenen heeft besloten om het aandelenpakket van L. Beheer in Gebr. Beheer te verkopen, dat [geïntimeerde3] de onderneming niet zelfstandig wenste voort te zetten en daarom ook heeft besloten het aandelenpakket van A. Beheer in Gebr. Beheer te verkopen en - omdat er geen opvolging binnen de familie aanwezig is - dat zij hebben besloten om op zoek te gaan naar een overnemende partij.
In het informatiememorandum wordt gerefereerd aan de historische resultaten over de jaren 2007 tot en met 2009, welke informatie blijkens het informatiememorandum is ontleend aan de jaarrekeningen over 2008 en 2009 (concept). Ten aanzien van het jaar 2009 (concept) is een netto-omzet vermeld van € 3.149.000,00, een brutowinst van € 803.000,-, een marge van 25,5% en een genormaliseerd bedrijfsresultaat van € 241.000,-.
Volgens het informatiememorandum bedraagt de vraagprijs van de aandelen € 1.700.000,-.
[geïntimeerde3] en [appellante] hebben in de beginfase van de onderhandelingen ook een gesprek gehad met [C] . Tijdens dit gesprek is aan de orde geweest dat aan medewerkers van de onderneming ‘zwarte betalingen’ werden gedaan.
It Heechhôf heeft drs. [D] opdracht gegeven een due diligence onderzoek te verrichten. Drs. [D] heeft op 10 januari 2011 rapport uitgebracht.
In een e-mailbericht van 19 januari 2011 aan zijn accountant [E] (hierna: [E] ) heeft [C] geschreven:
“
Vanmorgen ben ik gebeld door een persoon welke mij waarschuwde voor de vele werkzaamheden in het bedrijf welke niet volgens de officiële weg worden afgerekend!(Dit was zeker het afgelopen jaar nog aan de orde volgens de tipgever en dat verklaart ook waarom de marge nu hoger word en de omzet onder druk stond) De omzet word hoger als wij wel alles noteren en de marge stijgt mee, dus zit men er niet over in dat wij de extra2 keer 25 niet kunnen realiseren.”
L. Beheer in Gebr. Beheer ingekocht tegen betaling van een bedrag van € 600.000,-. Daarnaast werden de rekening-courantvorderingen van [appellante] en [geïntimeerde1] afgelost en vonden enkele andere verrekeningen plaats in het kader waarvan onder meer de door L. Beheer ontvangen managementvergoeding over 2010 werd terugbetaald. Per saldo ontving L. Beheer een bedrag van € 769.878,- en A. Beheer een bedrag van € 268.046,- van Gebr. Beheer.
De Rabobank was bereid een financiering van in totaal € 550.000,- te verstrekken voor de overname van de aandelen van L. Beheer.
vermoedelijke grove fouten in de actuele en historische financiële administratie” van Gebr. Beheer en Poelier Van der wal B.B.. Volgens deze brief is de bank daardoor bij het verstrekken van financiering uitgegaan van onjuiste informatie.
In een brief van 20 september 2011 heeft de Rabobank aangegeven de relatie te willen beëindigen en Gebr. Beheer in de gelegenheid gesteld de financiering uiterlijk op
1 november 2011 af te lossen.
It Heechhôf is met ingang van 16 september 2011 uitgeschreven als bestuurder van Gebr. Beheer en de aandelentransactie is teruggedraaid.
Uiteindelijk heeft de Belastingdienst aan Poelier Van der Wal B.V. naheffingaanslagen omzetbelasting (2007 t/m 2011), loonbelasting (2007 t/m 2009) en vennootschapsbelasting
(2007 t/m 2010) opgelegd tot een bedrag van ruim € 437.000,- (inclusief vergrijpboetes en exclusief heffingsrente). De naheffingsaanslag loonbelasting 2007 van 5 december 2014 bedroeg € 232.928,-, te vermeerderen met een vergrijpboete van € 116.464,-. Deze aanslag is opgelegd nadat in de procedure in eerste aanleg door een deskundige onderzoek is gedaan naar de omvang van het zwartgeldcircuit. Gebr. Beheer c.s. hebben dit rapport ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst.
Het hof komt hierna terug op dat onderzoek.
L. Beheer betreft het een bedrag van ruim € 134.000,-).
4.4 De vorderingen en de beslissingen in eerste aanleg
€ 600.000,- en € 169.878,- aan Gebr. Beheer (2). Verder hebben zij gevorderd dat L. Beheer wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hen geleden schade, op te maken bij staat (3), een en ander te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.
De vordering 1 en 2 zijn gebaseerd op dwaling, de vordering 3 op de artikelen 2:8 en 2:9 BW.
Partijen hebben vervolgens afgesproken dat het onderzoek zou worden uitgevoerd door
[F] RA (hierna: [F] ) van IFO.
A. Beheer aan Gebr. Beheer van de kosten van de deskundige ad € 21.399,95. De overige vorderingen worden gehandhaafd, waarbij de vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling een meer subsidiair karakter krijgt.
Hun vordering tot schadevergoeding baseren zij niet langer op de op artikel 2:8 en 2:9 BW gebaseerde aansprakelijkheid van L. Beheer als bestuurder van Gebr. Beheer.
tussenvonnis van 22 april 2015heeft de rechtbank geoordeeld dat IFO een aanvullend rapport dient uit te brengen, waarin gereageerd wordt op de inhoudelijke bezwaren van L. Beheer tegen het eerdere rapport. Ook dient L. Beheer op de hoogte te worden gesteld van de informatie die A. Beheer IFO na het conceptrapport heeft verstrekt.
De rechtbank verwerpt de stelling van L. Beheer dat geen sprake is van dwaling. Van de zijde van in elk geval A. Beheer is uitgangspunt geweest dat ondanks het bestaan van een zeker zwartgeldcircuit op basis van het informatiememorandum en de onderhandelingen tussen partijen een reële prijs voor de aandelen van Gebr. Beheer tot stand is gekomen. Indien komt vast te staan dat door de aanwezigheid van een groter zwartgeldcircuit dan door A. Beheer werd verondersteld en/of door het schuiven van omzetten de aandelen in Gebr. Beheer een substantieel lagere waarde hadden dan het bedrag waarvan destijds is uitgegaan, staat voldoende vast dat Gebr. Beheer en haar enig bestuurder A. Beheer hebben gedwaald, aldus de rechtbank, die verder opmerkt dat zij in de omstandigheden van het geval - het doel van de transactie was een uittreding van L. Beheer mogelijk te maken - reden ziet om de dwaling niet voor rekening van de dwalende te laten.
tussenvonnis van 10 februari 2016drs. [G] (hierna: [G] ) van Ebben (voorheen IFO) tot deskundige benoemd, met de opdracht een aanvullend deskundigenbericht uit te brengen. [G] is benoemd, omdat [F] niet meer bij IFO/Ebben werkt en ook niet beschikbaar is voor het verrichten van een deskundigenonderzoek.
[G] ziet in de kritiek van A. Beheer op het rapport van [F] geen reden om de bevindingen van [F] aan te passen.
Gebr. Beheer c.s. hebben naar aanleiding van het aanvullend deskundigenbericht hun vorderingen gewijzigd in die zin dat zij, kort gezegd, aanpassing van de koopprijs van de aandelen naar € 192.135,-, subsidiair € 360.558,- vorderen en veroordeling van L. Beheer tot betaling van € 407.865,-, subsidiair € 239.442,-.
eindvonnis van 29 november 2017heeft de rechtbank de bezwaren van
L. Beheer tegen het rapport van [G] verworpen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de bevindingen en conclusies van [G] en (dus ook) van zijn conclusie dat de uitonderhandelde prijs van de aandelen in Gebr. Beheer € 721.107,- zou hebben belopen indien ten tijde van de onderhandelingen het effect van het zwartgeldcircuit en verschuiving van omzetten bekend was geweest. Gelet op wat de rechtbank in het tussenvonnis van 22 april 2015 over de dwaling had overwogen, is de vordering van Gebr. Beheer tot aanpassing van de verkoopprijs tot € 360.553,50 (de helft van € 721.107,-) toewijsbaar. Dat betekent dat Gebr. Beheer aanspraak heeft op terugbetaling van
€ 239.446,50 (het verschil tussen de koopprijs van € 600.000,- en € 360.553,50), te vermeerderen met wettelijke rente.
De vorderingen van A. Beheer en Gebr. Beheer tot betaling van schadevergoeding en vergoeding van de kosten van [F] is, omdat deze vorderingen nog alleen zijn gebaseerd op dwaling, niet toewijsbaar. Ook de reconventionele vordering van L. Beheer en de vordering tot vrijwaring zijn niet toewijsbaar bij het wegvallen van de vordering tot schadevergoeding van A. Beheer en Gebr. Beheer.
L. Beheer wordt veroordeeld in de kosten van het geding in de hoofdzaak (conventie en reconventie) en de vrijwaring.
5.5 Artikel 21 Rv
Gebr. Beheer c.s. hebben niet bestreden dat zij de informatie over de definitieve aanslagen aan de deskundige hebben verstrekt. Toen de deskundige - in 2016 - met zijn aanvullend onderzoek begon, was de vaststellingsovereenkomst al gesloten. Het was Gebr. Beheer c.s. toen dan ook al bekend dat de ‘definitieve aanslagen’ waren achterhaald door de inmiddels met de Belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst.
Naar aanleiding van het aanvullend deskundigenbericht hebben Gebr. Beheer c.s. hun vordering verminderd tot de door de deskundige berekende waarde van de aandelen, op basis van diens perceptie van de hoogte ‘definitieve aanslagen’. Gebr. Beheer c.s. hebben toen niet aangegeven dat de deskundige uitging van een te hoge belastingclaim, hoewel zij wisten dat dit wel het geval was.
conclusie na (aanvullend) deskundigenbericht onder 2.4, waarin L. Beheer aangeeft “het volledige belastingdossier” te willen zien). Volgens L. Beheer had de deskundige moeten onderzoeken welke bedragen aan belasting en boetes daadwerkelijk aan de Belastingdienst waren betaald. Gebr. Beheer c.s. hebben die informatie ook toen niet verstrekt.
In de memorie van grieven heeft L. Beheer op verschillende plaatsen en uitdrukkelijk in grief 13 aangegeven dat niet kan worden uitgegaan van de belastingaanslagen maar van de betaalde belasting. Volgens L. Beheer dienen Gebr. Beheer c.s. daarover opening van zaken te geven en hebben zij dat ten onrechte nog niet gedaan. In hun memorie van antwoord hebben Gebr. Beheer c.s. in reactie op deze grief geen melding gemaakt van de vaststellingsovereenkomst.
6.6 De bespreking van de grieven
Dat geldt ook voor de reconventionele vordering van L. Beheer en voor de vordering tot vrijwaring. L. Beheer bestrijdt niet dat met de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding in conventie ook het lot van haar eigen vorderingen bezegeld is. In hoger beroep stelt zij alleen de beslissing over de proceskosten betreffende deze vorderingen aan de orde. Om die reden heeft L. Beheer ook A. Beheer en [geïntimeerde3] in hoger beroep gedagvaard.
grieven 1 t/m 5), de benoeming van de verschillende deskundigen (de
grieven 6, 8 t/m 12), het overnemen door de rechtbank van de conclusies van [G] (de
grieven 13 t/m 15) en de beslissingen over de kosten (de
grieven 16 t/m 18).
Grief 7betreft het oordeel van de rechtbank over de dwaling. Dat oordeel wordt uitgebreid bestreden in het algemene deel van de memorie, dat voorafgaat aan de genummerde grieven. Dat onderdeel bevat verschillende
niet als zodanig aangeduide grieventegen dat oordeel.
Voor zover partijen over de feiten van mening verschillen en dat van belang is voor de beslissing op een geschilpunt tussen partijen, komt dat bij de bespreking van dat geschilpunt aan de orde.
De samenhang tussen beide overeenkomsten zit hem erin dat door de beide overeenkomsten tezamen de helft van de aandelen in Gebr. Holding in eigendom overgaat van L. Beheer, die haar belang van de hand wilde doen, naar It Heechhôf. Dat was ook de bedoeling van alle bij de overeenkomsten betrokken partijen. Vanwege de financierbaarheid van deze transactie is gekozen voor de constructie van genoemde twee overeenkomsten in plaats van een directe levering van de aandelen van L. Beheer aan It Heechhôf.
De beide overeenkomsten hangen onmiskenbaar met elkaar samen, vanwege hetzelfde doel
- de uiteindelijke overdracht van de helft van de aandelen in Gebr. Beheer van L. Beheer aan It Heechhôf -, hetzelfde voorwerp - de helft van de aandelen in Gebr. Beheer - en de betrokkenheid van Gebr. Beheer, A. Beheer en L. Beheer bij beide overeenkomsten, zij het niet in beide overeenkomsten als contractspartij. Die samenhang is niet zonder betekenis voor de beoordeling van het beroep op dwaling betreffende een van de overeenkomsten, in dit geval de overeenkomst tussen L. Beheer en Gebr. Beheer. Het kan er bijvoorbeeld toe leiden dat een omstandigheid die zonder deze samenhang voor rekening van A. Beheer zou blijven, nu niet voor haar rekening blijft. Het hof zal bij de beoordeling van de op dwaling gebaseerde vordering dan ook rekening houden met het specifieke karakter van de overeenkomst tussen L. Beheer en Gebr. Beheer, als een overeenkomst die nauw samenhangt met de overeenkomst tussen A. Beheer en It Heechhôf.
L. Beheer heeft dat bestreden. Volgens haar wist Gebr. Beheer, in de persoon van haar indirect bestuurder [geïntimeerde3] , op het punt van het zwarte geld dat in de onderneming omging ‘van de hoed en de rand’. [geïntimeerde3] wist, en behoorde ook te weten, dat het zwartgeldcircuit gevolgen had voor de waarde van de onderneming.
- Uit een, door Gebr. Van der Wal c.s. niet gemotiveerd weersproken, schriftelijke verklaring van de moeder van [geïntimeerde3] en [appellante] volgt dat het vanaf het moment dat [geïntimeerde3] (en later [appellante] ) in de vakanties en zaterdags in de onderneming kwamen werken - en toen overigens zwart werden betaald - het gebruikelijk was dat het overwerk van het personeel zwart werd uitbetaald en dat ‘losse medewerkers’ en vakantiekrachten zwart werden uitbetaald. [geïntimeerde3] regelde veel zaken in de onderneming, onder meer de planning van het personeel, en betaalde het personeel ook zwart uit;
- [geïntimeerde3] en [appellante] leidden samen de onderneming. [appellante] heeft bij gelegenheid van de comparitie van partijen, onweersproken door [geïntimeerde3] , verklaard dat hij en zijn broer iedere dinsdagavond met elkaar overlegden over de gang van zaken in de onderneming.
In het licht hiervan hebben Gebr. Beheer c.s. onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde3] niet op de hoogte was van de omvang van het zwartgeldcircuit binnen de door Gebr. Beheer gedreven onderneming.
Daar komt bij dat ook het in rov. 3.5 aangehaalde e-mailbericht van [C] steun biedt aan de conclusie dat binnen Gebr. Beheer bekend was dat binnen de onderneming op meer dan marginaal niveau zwart geld omging. Gebr. Beheer c.s. hebben niet gesteld dat de in het e-mailbericht aangehaalde mededeling afkomstig is van [appellante] . Dat zou, gelet op diens belang bij het doorgaan van de transactie ook niet voor de hand liggen. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat de mededeling afkomstig is van een ander dan [appellante] . Gebr. Beheer c.s. hebben geen verklaring gegeven voor het feit dat wanneer alleen Bert van der Wal bekend was met de forse (in elk geval meer dan marginale) omvang van het zwartgeldcircuit een ander reden zag om [C] te waarschuwen voor “de vele werkzaamheden in het bedrijf [hof:Gebr. Beheer en gelieerde vennootschappen] welke niet volgens de officiële weg worden afgerekend”.
Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of ook de wetenschap van [appellante] - die ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst tussen Gebr. Beheer en
L. Beheer nog wel (indirect) bestuurder was van Gebr. Beheer maar ten tijde van de overdracht van de aandelen inmiddels was teruggetreden - over de omvang van het zwartgeldcircuit aan Gebr. Beheer moet worden toegerekend, zoals L. Beheer meent, maar Gebr. Beheer c.s. bestrijden.
Dat dit alles ook aan [geïntimeerde3] bekend was, volgt ook uit het feit dat hij de behoefte voelde om, zoals hijzelf bij gelegenheid van de comparities in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard, [C] te informeren over de zwarte betalingen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerde3] [C] over deze betalingen wilde informeren indien hij van mening zou zijn geweest dat de wetenschap over zwarte betalingen niet van belang was voor de koper van een onderneming.
grief 16komt L. Beheer op tegen haar veroordeling in de kosten van het aanvullend deskundigenbericht.
Grief 18is gericht tegen de veroordeling in de proceskosten van het geding in conventie.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de vorderingen van Gebr. Beheer c.s. in conventie tot aanpassing van de overeenkomst en terugbetaling van een deel van de prijs van de aandelen niet toewijsbaar zijn. Daarmee krijgen Gebr. Beheer c.s. in conventie grotendeels ongelijk en krijgt L. Beheer gelijk. Er is geen reden L. Beheer desondanks in de proceskosten van het geding in conventie (waaronder de kosten van het aanvullend deskundigenbericht) te veroordelen. De grieven slagen dus.
6.23 Volgens L. Beheer dienen Gebr. Beheer c.s. vanwege de schending van artikel 21 Rv in de daadwerkelijk gemaakte kosten betreffende de procedure te worden veroordeeld. Het hof volgt haar daarin niet. Hoewel een veroordeling in de daadwerkelijk gemaakte kosten op zich een mogelijke sanctie is voor schending van artikel 21 Rv ziet het hof daar in dit geval geen reden toe, omdat de schending niet doorslaggevend is (geweest) voor de beslissing (in eerste aanleg en) in hoger beroep en L. Beheer niet heeft gesteld en L. Beheer niet duidelijk heeft gemaakt dat de schending van artikel 21 Rv heeft geleid tot extra proceshandelingen.
L. Beheer heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat zij geen hoger beroep zou hebben ingesteld indien de rechtbank de vordering van Gebr. Beheer c.s. zou hebben toegewezen op basis van de daadwerkelijke belastingclaim.
Omdat de vorderingen van Gebr. Beheer c.s. al worden afgewezen en Gebr. Beheer c.s. ook al worden veroordeeld in de proceskosten (gebaseerd op basis van het door de rechtbank toegewezen bedrag, dat vanwege de schending van artikel 21 Rv hoger is dan zonder de schending het geval zou zijn geweest, waardoor de proceskostenveroordeling hoger uitvalt) ziet het hof geen ruimte voor een andere sanctie.
De in artikel 237 lid 1 Rv voor deze situatie mogelijk relevante uitzondering doet zich hier niet voor. Van nodeloos gemaakte of aangewende kosten is ook geen sprake. Van een evident kansloze vordering was geen sprake. Gebr. Beheer c.s. hebben er om hen moverende redenen voor gekozen om de vordering in te trekken. Dat stond hen vrij en kan gevolgen hebben voor de proceskostenveroordeling in conventie. L. Beheer heeft er zelf voor gekozen om niet alleen in conventie verweer te voeren, maar om ook een procedure in reconventie en een procedure in vrijwaring te beginnen. Gebr. Beheer c.s. hebben L. Beheer niet tot die keuze genoodzaakt. Van nodeloos veroorzaakte kosten is dan ook geen sprake.
Daar komt voor de vrijwaring nog bij dat Gebr. Beheer c.s., die de kosten van de vrijwaring volgens L. Beheer veroorzaakt hebben, geen partij zijn in de vrijwaring. Dat is [geïntimeerde3] , en die heeft de kosten niet veroorzaakt.
6.27 De slotsom is dat de grief faalt.
A. Beheer) en voor het overige bekrachtigd worden.
In conventie zullen de vorderingen van Gebr. Beheer c.s. alsnog worden afgewezen. Gebr. Beheer worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in conventie (liquidatietarief overeenkomstig het vonnis van de rechtbank: 7 punten à € 2.000,-) waaronder de door
L. Beheer voorgeschoten kosten van het aanvullend deskundigenbericht ad € 5.400,- en in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 3 punten, tarief VI).
In de procedure tegen [geïntimeerde3] en A. Beheer is L. Beheer in hoger beroep in het ongelijk gesteld. Omdat gesteld noch gebleken is dat zij in de hoofdzaak eigen proceskosten hebben gemaakt of extra proceskosten bij L. Beheer hebben veroorzaakt, kan een proceskostenveroordeling achterwege blijven.
7.7. De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- voor de procedure in eerste aanleg op € 3.529,- aan verschotten,
€ 5.400,- aan voorgeschoten kosten van de deskundige en € 14.000,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
- voor de procedure in hoger beroep op € 5.362,45 aan verschotten en op € 8.757,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;