ECLI:NL:GHARL:2020:4364

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
200.266.528/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag door ouders in complexe scheiding met kindermishandeling als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn dochter [de minderjarige1]. De vader, vertegenwoordigd door mr. A. Apistola, verzocht het hof om hem alleen met het gezag te belasten of om gezamenlijk gezag met de moeder, die werd bijgestaan door mr. R. Zwiers. De ouders zijn sinds 2014 gescheiden en de moeder heeft het gezag over [de minderjarige1], die in 2009 is geboren. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de verzoeken van de vader afgewezen, onder andere vanwege de onmogelijkheid van communicatie tussen de ouders en de negatieve impact van hun strijd op het kind.

Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige1] voorop stond. Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige1] klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat de voortdurende strijd tussen de ouders een vorm van kindermishandeling betekent. De vader's argumenten dat hij en de moeder in staat zouden zijn om afspraken te maken, werden door het hof verworpen, gezien de langdurige onrust en strijd tussen de ouders. Het hof benadrukte dat de ouders hun strijd moeten stoppen en dat gezamenlijk gezag in deze situatie niet in het belang van het kind is.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de rapportages van de raad voor de kinderbescherming en de deskundige van [D], die concludeerden dat de strijd tussen de ouders schadelijk is voor [de minderjarige1]. Het hof heeft ook het bewijsaanbod van de vader afgewezen, omdat er onvoldoende was gesteld waarover bewijs moest worden opgedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rust in het leven van [de minderjarige1] en de verantwoordelijkheid van de ouders om individueel hulp te zoeken om in de toekomst een positieve bijdrage te leveren aan haar opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.528/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 179484)
beschikking van 2 juni 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
en
[verweerster],
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Zwiers te Almere.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 mei 2018 en 25 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 september 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Apistola van 15 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zwiers van 24 april 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Apistola van 6 mei 2020met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Apistola van 11 mei 2020 met productie(s);
- een brief van [de minderjarige1] (kort samengevat weergegeven op de zitting).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 mei 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is dhr. [B] verschenen. De moeder is ook bijgestaan door een tolk in de Portugese taal mw. [C] , tolkennummer [000] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009. De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige1] . De ouders zijn in 2014 uit elkaar gegaan. De moeder heeft nog een zoon uit een andere relatie, [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren [in] 2006. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.2
De vader heeft op 6 oktober 2017 de rechtbank, voor zover hier van belang, verzocht hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] , subsidiair partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige1] .
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 mei 2018 de beslissing over het gezag aangehouden en partijen verwezen naar een hulpverleningstraject van [D] . [D] heeft bij brief van 13 november 2018 het eindverslag van het traject Zorgpad Complexe Scheiding naar de rechtbank verzonden. Het hulpverleningstraject heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Vanwege de zorgen zoals benoemd in het eindverslag van [D] heeft de raad een kort aanvullend onderzoek verricht en de bevindingen bij brief van 20 maart 2019 aan de rechtbank toegestuurd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 25 juni 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 juni 2019. De vader verzoekt het hof die beschikking (het hof begrijpt: voor wat betreft het gezag) te vernietigen en opnieuw beslissend, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten, dan wel het verzoek om hem met de moeder over het gezag over [de minderjarige1] te belasten toe te wijzen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren.

5.De overwegingen

wettelijk kader
5.1
Volgens artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
het geschil
5.2
De vader heeft ter zitting nader toegelicht dat het hoger beroep is gericht tegen de beschikking van 8 mei 2018 voor wat betreft de overwegingen van de rechtbank over de onmogelijkheid van communicatie tussen de ouders en over het klem en verloren zijn van [de minderjarige1] en tegen de beschikking van 25 juni 2019 voor wat betreft de beslissingen met betrekking tot het gezag.
advies raad
5.3
De raad heeft op de zitting van het hof geadviseerd de beschikkingen van de rechtbank te bekrachtigen. Volgens de raad moet er duidelijkheid komen. De raad vindt een nader onderzoek door de raad niet nodig en niet in het belang van [de minderjarige1] . Het belang van [de minderjarige1] is dat de ouders hun strijd stoppen.
gezamenlijk gezag
5.4
Op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt en overeenkomstig het advies van de raad, is het hof van oordeel dat er ingeval van gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] klem of verloren raakt tussen de ouders zonder dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering valt te verwachten. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe:
Het hof volgt de vader niet in zijn stelling dat niet gebleken is dat [de minderjarige1] de dupe is van de strijd tussen de ouders. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen lijden en schade ondervinden van een voortdurende strijd tussen de ouders. Dat geldt niet anders voor [de minderjarige1] . De strekking van de brief van [de minderjarige1] is ook dat zij het moeilijk vindt dat haar ouders ruzie maken.
De vader stelt dat partijen in staat zijn afspraken te maken en dat parallel ouderschap mogelijk is. Het hof ziet in de stukken en rapportages geen mogelijkheid voor deze optie. Er is al jarenlang voortdurend onrust en strijd en voor zover er afspraken komen is hier veel bemoeienis van anderen aan vooraf gegaan. Alleen het (kunnen) maken van afspraken is overigens niet voldoende. Immers zolang daarnaast sprake blijft van hevige strijd, verwijten en onrust is ook een parallel ouderschap niet in het belang van [de minderjarige1] . Stoppen met vechten, elkaar verwijten maken en het sluiten van vrede is zoals in de rapportage van [D] wordt aangegeven de voorwaarde voor parallel ouderschap.
Het verwijt van de vader dat de oorzaak van gebrek aan communicatie alleen bij de moeder ligt, vindt geen bevestiging in de stukken en rapportages. Beide ouders hebben hun aandeel waarbij onderling wantrouwen en verwijten over en weer een grote rol spelen. De houding en opstelling van de vader die als dwingend overkomt en waarvan hij de negatieve effecten op [de minderjarige1] niet onderkent maakt het moeilijk danwel onmogelijk om met hulpverlening stappen vooruit te zetten. Hetzelfde geldt voor de onmacht van de moeder in de gesprekken waarin verwijten worden besproken waarbij zij emotioneel overreageert waardoor verder gesprek niet mogelijk is. Zij is hierop niet te corrigeren.
Op de zitting bij het hof is gebleken dat de strijd tussen de ouders nog steeds volop aanwezig is. Zij verschillen over vrijwel alles van mening, beschuldigen elkaar over en weer en verwijten de ander alleen de oorzaak te zijn van de slechte communicatie en strijd. De vader stelt dat hij (mede) het gezag moet hebben omdat hij er niet op vertrouwt dat [de minderjarige1] bij de moeder veilig is. Het hof vindt dit grote wantrouwen bij de vader juist een argument tegen gezamenlijk gezag omdat zo de opvoeding en verzorging door de moeder van [de minderjarige1] een bron van strijd zal blijven. De zorgen van de vader vinden geen bevestiging in de stukken. De raad heeft ook aangegeven dat er sinds 2014 geen zorgmeldingen vanuit [E] zijn geweest over de thuissituatie van [de minderjarige1] .
Het hof is met [D] , waar het meest recente en meest intensieve hulpverleningstraject voor ouders in complexe scheiding heeft gelopen, van oordeel dat de strijd tussen de ouders voor [de minderjarige1] een vorm van kindermishandeling betekent. Het maakt haar leven in hoge mate onveilig. Gezamenlijk gezag geeft alleen maar meer ruimte en mogelijkheden voor strijd en levert dus voor [de minderjarige1] nog meer risico's op voor veiligheid in haar situatie waardoor haar ontwikkeling wordt geschaad. Al jarenlang en vrijwel alles is geprobeerd om de strijd tussen de ouders te verminderen zonder succes. Er moet voor [de minderjarige1] nu (zoveel mogelijk) rust komen. Ofwel het is klaar nu. Het hof begrijpt dat het voor de vader moeilijk te verteren is dat hij niet mag meebeslissen over belangrijke zaken die [de minderjarige1] betreffen maar het belang van [de minderjarige1] moet voorop staan. Vanuit dit gegeven dat het belang van [de minderjarige1] voorop moet staan, zullen beide ouders moeten blijven nadenken over hoe zij de toekomst en het opgroeien van [de minderjarige1] tot een gezonde jonge vrouw zien en welke bijdrage zij hieraan willen leveren. Strijd levert hier in elk geval geen positieve bijdrage aan. Het hof wil hier de woorden en wensen van [de minderjarige1] (bij [D] ) aanhalen: "Dat papa en mama weer bij elkaar komen en geen ruzie meer maken. En ze moeten leren 'sorry' te zeggen en weer normaal met elkaar te praten en niet gemeen tegen elkaar doen, gewoon lief en aardig" "dat ze het niet leuk vindt als haar ouders onaardig doen tegen elkaar en dat ze daar verdrietig en bang van wordt".
Nu hulpverlening in ouderschap niet is gelukt zullen de ouders ieder voor zich ook moeten bekijken of en welke hulp zij individueel kunnen krijgen om mogelijk in de toekomst een nieuwe/positieve start in hun gezamenlijk ouderschap te maken. Voor [de minderjarige1] .
5.5
De vader beroept zich op een uitspraak van dit hof van 29 juli 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:2197). Het hof is van oordeel dat in die zaak sprake was van een wezenlijk andere situatie dan de onderhavige, zodat dat beroep niet opgaat.
gezag vader alleen
5.6
Ook het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten over [de minderjarige1] is naar het oordeel van het hof door de rechtbank op goede gronden afgewezen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne onder verwijzing naar de toegevoegde overwegingen hierboven met name op het punt van het belang van rust in het leven van [de minderjarige1] .
onderzoek door de raad
5.7
De vader stelt dat de rechtbank gelet op de tussenbeschikking van 8 mei 2018 de raad opdracht had moeten geven tot een nader onderzoek. Het hof moet in hoger beroep zelfstandig deze noodzaak opnieuw beoordelen. Gelet op hetgeen hierna in 5.8 wordt overwogen is het hof van oordeel dat dit onderzoek niet noodzakelijk is.
5.8
Hierover overweegt het hof dat het zich zeker gelet op de rapportage van [D] voldoende voorgelicht acht om een beslissing te geven en dat het hof het in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] acht om de situatie van onzekerheid en onduidelijkheid over de gezagskwestie nog lang te laten voortduren en betrokken te worden in een dergelijk onderzoek. Ook zal een verder onderzoek de strijd tussen de ouders in stand houden hetgeen in strijd met de belangen van [de minderjarige1] is. Een onderzoek door de raad is ook niet de sleutel tot de oplossing. Die sleutel hebben de ouders zelf in handen.
het traject bij [D]
5.9
Het traject bij [D] hield in hulpverlening aan de ouders met als doel het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en het uit de strijd komen. Het hof is anders dan de vader van oordeel dat dit traject bij [D] zorgvuldig is verlopen en afgerond. De onderzoeker is specialistisch deskundige op het gebied van complexe scheidingen en heeft onderzocht of vanuit die deskundigheid met deze ouders verder gegaan kon worden qua begeleiding en hulpverlening waarbij het belang van [de minderjarige1] voorop stond. Van het verloop van dat traject is uitgebreid verslag gedaan. Dat de onderzoeker op een bepaald moment heeft vastgesteld dat de ouders niet uit de strijd komen en dat verdergaan met het traject in strijd is met het belang van [de minderjarige1] en er zelfs sprake is van kindermishandeling als gevolg van die strijd, is een oordeel als deskundige waarbij het hof zich aansluit. Ondanks adviezen van deskundigen, ook de deskundige van [D] en de raad ter zitting om uit de strijd te komen, gaan de ouders door met de strijd. Dit patroon heeft het hof op de zitting teruggezien.
De vader heeft ook als bezwaar tegen het traject aangevoerd dat onvoldoende met [de minderjarige1] is gesproken. Het hof volgt de vader daarin evenmin. Er is in elk geval een uitgebreid gesprek met [de minderjarige1] geweest wat in het verslag is weergegeven en zoals hiervoor overwogen sluit het hof zich aan bij het besluit van de deskundige om niet verder te gaan met het traject dus evenmin met gesprekken met [de minderjarige1] .
bewijsaanbod
5.1
De vader heeft een bewijsaanbod gedaan echter het hof kom hier niet aan toe nu onvoldoende is gesteld waarover bewijs moet worden opgedragen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en de overige verzoeken afwijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
8 mei 2018 en 25 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 2 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.