Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de aanvraag van [appellant] voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 13 februari 2020, het verzoek van [appellant] afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] een aantal ondernemingen heeft gehad die zich bezighielden met asbestsanering, maar dat deze ondernemingen aanzienlijke belastingschulden hadden. Daarnaast had [appellant] privé-schulden, waaronder een schuld aan zijn schoonouders en een schuld uit de verkoop van zijn woning na een echtscheiding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 mei 2020 heeft [appellant] zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij zijn woning onderhands wilde verkopen en dat zijn financiële situatie zou verbeteren. Het hof heeft echter twijfels over de volledigheid en de juistheid van de schuldenlijst die door [appellant] is overgelegd. Er zijn vragen gerezen over de toereikendheid van zijn inkomen en de mogelijkheid om aan zijn verplichtingen te voldoen tijdens de schuldsaneringsregeling.
Het hof concludeert dat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de vereisten voor toelating tot de wettelijke schuldsanering. De onduidelijkheid over zijn schulden en de risico's van het verhalen van belastingschulden op hem in privé, maken het voor het hof onmogelijk om te beoordelen of hij te goeder trouw is geweest. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en laat de mogelijkheid open voor [appellant] om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen als zijn schuldenpositie beter in kaart is gebracht.