Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De moeder, wonende in Duitsland, is in hoger beroep gekomen van een beschikking waarin de rechtbank heeft bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de vader. De vader, die in Nederland woont, heeft verzocht om wijziging van de zorg- en opvoedingstaken voor hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2011. De moeder betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en verzoekt de eerdere beschikking te vernietigen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd en partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid, maar hebben geen verzoek gedaan om de mondelinge behandeling voort te zetten. Het hof heeft vervolgens besloten de zaak op de stukken af te doen.
De kern van het geschil betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof overweegt dat een beslissing over de (internationale) bevoegdverklaring van een rechter een tussenbeschikking betreft, waartegen in beginsel geen hoger beroep mogelijk is, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien niet is gebleken dat de rechtbank in dit geval anders heeft bepaald, heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep. De beschikking is op 14 januari 2020 uitgesproken in het openbaar.