ECLI:NL:GHARL:2020:424

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
200.261.191/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil over zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De moeder, wonende in Duitsland, is in hoger beroep gekomen van een beschikking waarin de rechtbank heeft bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de vader. De vader, die in Nederland woont, heeft verzocht om wijziging van de zorg- en opvoedingstaken voor hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2011. De moeder betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en verzoekt de eerdere beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd en partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid, maar hebben geen verzoek gedaan om de mondelinge behandeling voort te zetten. Het hof heeft vervolgens besloten de zaak op de stukken af te doen.

De kern van het geschil betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof overweegt dat een beslissing over de (internationale) bevoegdverklaring van een rechter een tussenbeschikking betreft, waartegen in beginsel geen hoger beroep mogelijk is, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien niet is gebleken dat de rechtbank in dit geval anders heeft bepaald, heeft het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep. De beschikking is op 14 januari 2020 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.191/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/186050 / FA RK 18-2391)
beschikking van 14 januari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] (Duitsland),
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.V. Marquenie te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Henkelman te Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 juni 2019;
- het verweerschrift met productie(s).
2.2
Na bestudering van het dossier heeft het hof aanleiding gezien partijen bij brief van
15 november 2019 in de gelegenheid te stellen om zich uiterlijk 22 november 2019 schriftelijk uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Bij genoemde brief is partijen meegedeeld dat het hof voornemens is de zaak vervolgens op de stukken af te doen, zodat de geplande zitting van 2 december 2019 geen doorgang zou hoeven vinden. Zowel de moeder als de vader hebben bij brief van 22 november 2019 gebruik gemaakt van de hen geboden gelegenheid. Geen van partijen heeft verzocht om de mondelinge behandeling van
2 december 2019 alsnog door te laten gaan. Het hof zal de zaak verder op de stukken afdoen.
3. De feiten
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in]
2009, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2011, over wie zij gezamenlijk het gezag hebben. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder in Duitsland.

4.De omvang van het geschil

4.1
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter is tussen partijen in geschil. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek van de vader (tot wijziging van de tussen de ouders geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ) kennis te nemen. De rechtbank heeft de beslissing op dit verzoek van de vader aangehouden en een inhoudelijke behandeling bepaald.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 april 2019. Deze grief ziet op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De moeder verzoekt de beschikking van 16 april 2019 te vernietigen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt de moeder in het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit te ontzeggen, althans de tussenbeschikking van 16 april 2019, al dan niet onder verbetering van gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het hof overweegt dat een beslissing over de (internationale) bevoegdverklaring van een rechter een tussenbeschikking betreft omdat geen einde wordt gemaakt aan enig onderdeel van het geschil (vergl. ECLI:NL:HR:2006:AV9442). Op grond van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hoger beroep van tussenbeschikkingen slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Niet gebleken is dat de rechtbank in dit geval 'anders heeft bepaald'. Daarom dient de moeder niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.M. Dölle en M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 14 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.