In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een verzoek om vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor 76 voertuigen die bestemd zijn voor gebruik door de politie. De belanghebbende, een autoleasebedrijf, had aanvankelijk verzuimd om tijdig de vrijstelling aan te vragen en heeft in totaal € 174.369 aan motorrijtuigenbelasting voldaan. De inspecteur van de Belastingdienst had de vrijstellingen verleend met ingang van de aanvang van het tijdvak waarin de verzoeken waren gedaan, maar de belanghebbende stelde dat de ingangsdatum moest worden gesteld op de datum waarop de voertuigen daadwerkelijk in gebruik zijn genomen.
Tijdens de zitting op 19 mei 2020, die via videobellen plaatsvond, heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende voerde aan dat de inspecteur de mogelijkheid had om de vrijstelling met terugwerkende kracht te verlenen en dat de rechtbank ten onrechte het belang van een consistente toepassing zwaarder had laten wegen dan haar financiële belangen. De inspecteur concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van 29 politievoertuigen waarvoor hij alsnog de vrijstelling zou verlenen.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur in redelijkheid niet kon oordelen dat de vrijstellingen niet met terugwerkende kracht konden worden verleend. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verleende de gevraagde terugwerkende kracht, waardoor de ingangsdatum van de vrijstelling werd vastgesteld op de datum van ingebruikneming van de voertuigen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.