In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de levering van een non-conforme sloep. De appellant, die de sloep had verkocht, werd door de geïntimeerde aangesproken op gebreken aan de boot, die volgens de geïntimeerde niet voldeed aan de overeenkomst. De geïntimeerde had de sloep op 13 juni 2016 gekocht voor € 9.800,00, maar stelde dat de boot niet geschikt was voor het aantal personen dat was beloofd. Na een mediationtraject werd er een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de appellant zich verplichtte om herstelwerkzaamheden aan de sloep uit te voeren. De geïntimeerde vorderde vervolgens betaling van contractuele boetes omdat de appellant de werkzaamheden niet naar behoren had uitgevoerd. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde in eerste aanleg dat de appellant de boete had verbeurd, maar matigde deze tot € 12.500,00. In hoger beroep heeft de appellant de matiging van de boete betwist en de geïntimeerde heeft incidenteel appel ingesteld tegen de matiging. Het hof oordeelde dat de boot inderdaad non-conform was en dat de geïntimeerde recht had op prijsvermindering. De boete werd gematigd tot € 500,00, omdat de tekortkoming in de uitvoering van de werkzaamheden als gering werd beschouwd in verhouding tot de hoogte van de boete. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de appellant veroordeelde tot betaling van de prijsvermindering en de boete, evenals de kosten van beide instanties.