ECLI:NL:GHARL:2020:4158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
`200.260.687/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige kinderen na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2012. De moeder had verzocht om vervangende toestemming om met de kinderen naar [A] te verhuizen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn, omdat de huidige situatie bij de vader in het belang van de kinderen is. De raad voor de kinderbescherming heeft in een rapport aangegeven dat de opvoedsituaties bij beide ouders geschikt zijn, maar dat een verhuizing niet in het belang van de kinderen zou zijn, gezien de impact van eerdere wisselingen van woonplek.

De ouders zijn door het hof aangespoord om hun onderlinge communicatie te verbeteren en samen beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. Het hof heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen in de weekenden dat de vader werkt bij de moeder zijn, en heeft ook richtlijnen gegeven voor de verdeling van vakanties. De ouders zijn aangemoedigd om hun mediationtraject voort te zetten om de onderlinge strijd te verminderen en de kinderen een stabiele omgeving te bieden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.687/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 473456)
beschikking van 26 mei 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F. Hofman te Rotterdam.

1.1. Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 15 augustus 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 12 december 2019;
- een journaalbericht van mr. Hofman van 30 december 2019;
- een journaalbericht van mr. Durdu van 31 december 2019;
- een journaalbericht van mr. Hofman van 22 april 2020;
- een journaalbericht van mr. Durdu van 13 mei 2020.
1.3
Beide partijen hebben ingestemd met een schriftelijke afdoening van de zaak.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 15 augustus 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
het hoofdverblijf
2.2
In de tussenbeschikking heeft het hof overwogen in beginsel van oordeel te zijn dat het inleidend verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [A] te verhuizen dient te worden afgewezen. Het hof onderschrijft dit oordeel en de daarvoor gegeven motivering nog steeds. Het raadsrapport van 12 december 2019, dat het hof noodzakelijk achtte om meer zicht te krijgen op het belang van de kinderen en de feitelijke situatie bij de ouders, geeft geen aanleiding op dit oordeel terug te komen. De raad constateert in genoemd rapport dat de opvoedsituaties bij zowel de vader als de moeder (met inzet van opvoedondersteuning) geschikt zijn voor de kinderen. Wel merkt de raad op dat de omstandigheid dat de kinderen in relatief korte tijd vaak van woonplek zijn gewisseld impact heeft gehad op hun functioneren. Niettemin doen de kinderen het nu goed bij hun vader en ook op hun huidige school. Een nieuwe wisseling van woonplek acht de raad niet in het belang van de kinderen. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [A] te verhuizen afwijzen en het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepalen.
2.3
De ouders begrijpen het advies van de raad om de verblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen, maar het doet de moeder wel veel verdriet en zij mist de kinderen heel erg. In verband met dit rouwproces is het belangrijk dat de moeder haar huidige hulpverlening voortzet. Het hof vertrouwt erop dat de moeder dit zal doen. De vader zegt toe dat hij de door de raad geadviseerde opvoedhulp in de opvoedsituatie bij hem thuis en hulp bij een kinderpsycholoog voor de kinderen zal gaan regelen. Het hof rekent erop dat de vader deze toezegging nakomt.
de zorgregeling
2.4
Voor het geval het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn adviseert de raad dat de huidige regeling waarbij de kinderen in de weekenden dat de vader werkt bij de moeder zijn, moet worden gehandhaafd. Deze zorgregeling kan worden uitgebreid met om de week omgang op de woensdag te [B] als de moeder bereid is daarvoor naar [B] te komen. Voor de vakanties adviseert de raad een verdeling waarbij de kinderen twee derde van de totale vakantietijd bij de moeder zijn.
De vader heeft aangegeven in te kunnen stemmen met deze door de raad geadviseerde (uitbreiding van de) zorgregeling. Over de precieze verdeling in de zomervakantie zouden volgens de vader afspraken gemaakt kunnen worden tijdens de mediation die partijen volgen. De moeder heeft zich niet verzet tegen de door de raad voorgestelde zorgregeling.
2.5
Het hof zal, mede gelet op het raadsadvies en in het belang van de kinderen, de volgende zorgregeling vaststellen:
* Alle weekenden dat de vader werkt zijn de kinderen bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij het halen en brengen van de kinderen tussen de ouders wordt verdeeld. In beginsel zal de vader de kinderen naar de moeder brengen en brengt de moeder de kinderen terug bij de vader.
* De feestdagen worden tussen de ouders verdeeld voor zover dit de vakanties niet doorkruist.
* In de herfstvakantie, de voorjaarsvakantie en één week in de kerstvakantie en mei- vakantie zijn de kinderen bij de moeder. In de zomervakantie zijn zij vier weken bij haar. De precieze verdeling van de tussen de ouders te verdelen weken spreken partijen onderling af, eventueel bij de mediator.
* Wanneer de moeder daartoe mogelijkheden ziet, kan zij om de week op de woensdagen uit school tot 18.00 uur te [B] omgang met de kinderen hebben. De ouders kunnen deze mogelijke uitbreiding van de zorgregeling verder invullen en bespreken bij de mediator.
de ouders
2.6
De ouders lijken de impact van hun onderlinge strijd en de gevolgen daarvan op de kinderen te onderschatten. Het is belangrijk dat de ouders met elkaar praten en de ander als ouder ook respecteren. Het is goed als de kinderen merken dat zij van beide ouders mogen houden en dat zij het fijn mogen hebben bij beide ouders. Daarvoor is ook belangrijk dat de ouders aan de kinderen laten zien dat zij samen beslissingen over de kinderen kunnen nemen. Ouders kunnen dat nog niet alleen en hebben hulp nodig om dat te bereiken. Het is daarom goed dat zij sinds eind 2019 een mediationtraject volgen bij [C] . Het hof verwacht van ouders dat zij in het belang van hun kinderen dit traject voortzetten, zoals ook de raad heeft geadviseerd.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bepaalt dat [de minderjarige1] , geboren [in] 2009, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2012, hun hoofdverblijf hebben bij de vader;
stelt de volgende zorgregeling vast tussen de kinderen en hun moeder:
* alle weekenden dat de vader werkt zijn de kinderen bij de moeder van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij het halen en brengen van de kinderen tussen de ouders wordt verdeeld. In beginsel zal de vader de kinderen naar de moeder brengen en de moeder brengt de kinderen terug bij de vader;
* de feestdagen worden tussen de ouders verdeeld voor zover dit de vakanties niet doorkruist;
* in de herfstvakantie, de voorjaarsvakantie en één week in de kerstvakantie en mei- vakantie zijn de kinderen bij de moeder. In de zomervakantie zijn zij vier weken bij haar. De precieze verdeling van de tussen de ouders te verdelen weken spreken partijen onderling af, eventueel bij de mediator;
* wanneer de moeder daartoe mogelijkheden ziet, kan zij om de week op de woensdagen uit school tot 18.00 uur te [B] omgang met de kinderen hebben. De ouders kunnen deze mogelijke uitbreiding van de zorgregeling verder invullen en bespreken bij de mediator;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, A.W Beversluis en J.G. Knot, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 26 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.