ECLI:NL:GHARL:2020:4111

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.277.550
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging faillietverklaring en afwijzing verzoek tot faillietverklaring na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de appellante op verzoek van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg in staat van faillissement was verklaard. De appellante, die een eenmanszaak had geëxploiteerd, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet langer in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, omdat zij in staat is haar schulden te voldoen met haar inkomen en financiële steun van haar familie. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de betalingen die de appellante heeft gedaan aan haar schuldeisers en de garantstellingen van haar familieleden. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar schulden kan voldoen en heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De faillissementskosten zijn vastgesteld op € 4.767,70, die ten laste van de appellante komen. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.550
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, C/05/20/140/F)
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.P. Harten,
tegen:
de stichting
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna: Pensioenfonds Vervoer,
advocaat: mr. J.A. Trimbach.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 april 2020 is [appellante] op verzoek van Pensioenfonds Vervoer in staat van faillissement verklaard. Daarbij is mr. R.W.J.M. Schuurman tot curator benoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 april 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 april 2020 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, het op 14 mei 2020 ingekomen verweerschrift met bijlagen van mr. Trimbach, de faxberichten met bijlage(n) van 13 mei 2020 en 15 mei 2020 van mr. I.L. Conijn, kantoorgenoot van de curator, het faxbericht met bijlagen van 17 mei 2020 van mr. Harten en het faxbericht van 18 mei 2020 van mr. Trimbach.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 mei 2020, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door mr. Harten. Namens de curator is mr. Conijn ter zitting aanwezig geweest. Zoals schriftelijk door mr. Trimbach was aangekondigd, is namens Pensioenfonds Vervoer niemand verschenen. Ter zitting heeft mr. Harten aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen het hoger beroep nader toegelicht. Verder heeft [appellante] een kopie van haar arbeidsovereenkomst met Blue Moon Sushi & Grill overgelegd. Mr. Conijn heeft een recente opgave van de faillissementskosten overgelegd.
2.4
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een faxbericht met bijlagen van 20 mei 2020 van mr. Harten, een faxbericht met bijlage van 20 mei 2020 van de curator met als bijlage een bijgewerkte crediteurenlijst en een faxbericht van 26 mei 2020 van mr. Harten.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Nu ook in hoger beroep niet is gesteld of gebleken dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellante] zich in een andere lidstaat dan Nederland bevindt, gaat het hof, evenals de rechtbank, op grond van het bepaalde in artikel 3 van de EU Insolventieverordening uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.2
Het hof stelt voorop dat een faillietverklaring kan worden uitgesproken indien summierlijk is gebleken van een ten tijde van de faillietverklaring bestaand vorderingsrecht van de aanvrager alsmede van het (thans) bestaan van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de schuldenaar verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Het bestaan van meerdere schuldeisers is een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde voor het aannemen van de hiervoor bedoelde toestand. Ook als aan het pluraliteitsvereiste is voldaan, dient te worden onderzocht of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
3.3
[appellante] heeft van augustus 2016 tot begin januari 2020 de eenmanszaak A&G Transport geëxploiteerd. Pensioenfonds Vervoer had een vordering op [appellante] in verband met niet betaalde pensioenpremies. [appellante] heeft deze vordering kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep betaald.
3.4
Na het uitspreken van het faillissement hebben zich bij de curator meerdere schuldeisers gemeld. De belastingdienst heeft bij de curator de volgende vorderingen ingediend:
- € 34.661,- ter zake van loonheffing, motorrijtuigenbelasting over 2019 en premie zorgverzekeringswet over 2016;
- € 102.399,- ter zake van inkomstenbelasting over 2016-2017, omzetbelasting en loonheffing over 2018-2019 en premie zorgverzekeringswet over 2017;
- € 23.384,- ter zake van omzetbelasting over 2019, loonheffing over 2019-2020 en motorrijtuigenbelasting over 2020;
- € 3.067,- ter zake van zorgtoeslag over 2017 en kindgebonden budget over 2016-2017.
3.5
Naast de vorderingen van de belastingdienst zijn volgens de tot 20 mei 2020 bijgewerkte crediteurenlijst de volgende vorderingen bij de curator ingediend:
- € 149.967,14 van HypoCasso B.V. (namens Florius Hypotheken);
- € 114,28 van ABN AMRO Bank;
- € 4.414,11 van het CJIB;
- € 591,36 van SOOB;
- € 2.376,89 van Hoist Finance AB;
- € 672,67 van Rabobank Financial Restructing & Recovery (hierna: Rabobank).
3.6
[appellante] heeft bewijzen overgelegd waaruit summierlijk volgt dat zij naast Pensioenfonds Vervoer ook SOOB en ABN Amro Bank volledig heeft betaald. Daarnaast is uit de bankafschriften summierlijk gebleken dat de vordering van het CJIB bijna, maar niet helemaal is betaald (in totaal is € 4.359,46 van de ingediende vordering van € 4.414,11 betaald). Verder blijkt uit de ter zitting door mr. Conijn overgelegde opgave van de faillissementskosten dat deze kosten € 4.767,70 (inclusief btw) bedragen. Mr. Harten heeft bij faxbericht van 26 mei 2020 bevestigd dat dit volledige bedrag is gestort op zijn derdengeldenrekening. Uit de overgelegde stukken is voldoende summierlijk gebleken dat [appellante] in staat is om het restant van haar schulden, eventueel met een betalingsregeling, geheel te betalen. Daarbij betrekt het hof dat de beide ouders en de broer van [appellante] zich garant hebben gesteld voor de openstaande belastingschulden en alle overige schulden van [appellante] . [appellante] heeft kopieën van de garantstellingen en identiteitsbewijzen van haar familieleden overgelegd. Van belang is verder dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de broer van [appellante] zeer recent een bedrag van ruim € 126.000,- heeft ontvangen uit de opbrengst van de verkoop van een woning en bereid is dit bedrag beschikbaar te stellen aan [appellante] .
3.7
Verder is aannemelijk dat de belastingschulden van [appellante] nog aanzienlijk zullen dalen. De vorderingen van de belastingdienst zijn kennelijk grotendeels gebaseerd op ambtshalve aanslagen. [appellante] heeft een recent e-mailbericht van haar boekhouder overgelegd waaruit volgt dat hij de volledige financiële administratie van [appellante] over de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 zal verzorgen en aan de hand daarvan (suppletie)aangiften zal indienen bij de belastingdienst. Uit een e-mailbericht van de belastingdienst van 13 mei 2020 van [B] volgt dat de belastingdienst, nadat de ontbrekende aangiften zijn ingediend, bereid is om een betalingsregeling met [appellante] te treffen. Daarnaast heeft HypoCasso B.V. (Florius Hypotheken) laten weten dat zij op dit moment geen noodzaak ziet tot verkoop van de woning dan wel inlossing van de hypothecaire lening. Guskasjan heeft een maandelijks netto-inkomen uit arbeid van € 1.700,- en ontvangt daarnaast een bedrag van € 900,- maandelijks aan alimentatie, een bedrag van € 280,- maandelijks aan kindgebondenbudget en een bedrag van € 550,- aan kinderbijslag. De vaste lasten van [appellante] bedragen € 1.200,- per maand.
3.8
Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] met haar inkomen en de financiële steun van haar familie (eventueel door middel van betalingsregelingen) de op de crediteurenlijst voorkomende schulden kan voldoen en daarnaast haar maandelijkse vaste lasten. Daarom verkeert [appellante] thans niet meer in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
3.9
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek tot faillietverklaring zal alsnog worden afgewezen. De juistheid van de urenverantwoording van de curator is niet weersproken. Het hof zal de faillissementskosten vaststellen op € 4.767,70 (inclusief btw) zijnde het salaris van de curator. Het hof zal deze kosten op de voet van artikel 15 lid 3 Fw ten laste van [appellante] brengen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 april 2020 en, opnieuw recht doende:
wijst het verzoek tot faillietverklaring alsnog af;
stelt de faillissementskosten vast op € 4.767,70 (inclusief btw) en bepaalt dat deze kosten ten laste van [appellante] komen.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, A.S. Gratama en M.S.A. van Dam, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. H.L. Wattel, die dit arrest op 26 mei 2020 in het openbaar heeft uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.