Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- een schuld heeft laten ontstaan aan de gemeente wegens het niet doorgeven van inkomsten
die hij ontving van een vriend aan wie hij zijn woning had onderverhuurd;
- geen toezicht heeft gehouden op de onderverhuurde woning waarin deze vriend een
hennepplantage heeft gehouden waarmee hij het risico op een terugvordering (inclusief
boete) van de gemeente heeft genomen;
- twee niet te goeder trouw ontstane vorderingen (december 2016 en juni 2018) wegens
detentie heeft laten ontstaan;
- geen (duidelijke) verklaring heeft gegeven omtrent i. het ontstaan van de schulden, in
relatie tot zijn verblijf in Aruba van 2002-2007, ii. de schuld aan ASR en iii. zijn psychische
situatie.
Kort samengevat stelt hij met betrekking tot de schuld aan de gemeente dat deze buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat deze in februari 2015 is ontstaan en daarmee ouder is dan vijf jaar. In de strafrechtelijke procedure is [appellant] bovendien vrijgesproken en is niet aangetoond dat hij inkomsten uit de hennepteelt heeft gehad. De schuld aan de gemeente is daarom ook niet relevant voor de beoordeling tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Wat betreft de (volgens de crediteurenlijst op 12 juli 2016 ontstane) schuld aan ASR voert [appellant] aan dat het om een relatief geringe schuld gaat.
Verder is hij in staat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen. Sinds het op 7 juli 2016 ingestelde beschermingsbewind zijn geen nieuwe schulden ontstaan. Zowel de beschermingsbewindvoerder als de behandelaar bij Mediant staan achter zijn verzoek, aldus [appellant] .
De (terugvorderings- en boete-)besluiten van de gemeente ontbreken bovendien en evenmin is duidelijk of deze besluiten in kracht van gewijsde zijn gegaan. [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat de gemeentelijke schuld(en) buiten beschouwing moet(en) worden gelaten omdat de terugvorderingsbeslissing(en) en/of boetebeslissing(en) en de uitspraak van de strafrechter onverenigbaar met elkaar zijn. Het betreft hier immers twee procedures met elk een eigen beoordelingskader.
Het hoger beroep faalt en het vonnis van 3 maart 2020 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
26 mei 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.