ECLI:NL:GHARL:2020:4106

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.274.069
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen eisvermeerdering in hoger beroep en de beoordeling van goede procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bezwaar tegen eisvermeerdering. De appellant, wonende in België, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, waarin hij verzocht om betaling van een bedrag van € 27.014,64, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank Gelderland had deze vordering afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de vordering was verjaard, ondanks dat de appellant het bestaan van de geldleningsovereenkomst voldoende had onderbouwd.

In hoger beroep heeft de appellant zijn eis vermeerderd door ook afgifte van een litho van Herman Brood te vorderen, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-nakoming. De geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering, stellende dat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv, waarbij het hof oordeelt dat de appellant de bevoegdheid heeft om zijn eis te veranderen of te vermeerderen.

Het hof heeft geoordeeld dat de eisvermeerdering niet in strijd is met de goede procesorde. De vordering tot afgifte van de litho heeft een andere juridische en feitelijke grondslag dan de oorspronkelijke vordering. Het hof concludeert dat de eisvermeerdering toelaatbaar is, omdat deze eenvoudig en overzichtelijk is, en dat de geïntimeerde voldoende gelegenheid zal krijgen om zich te verweren. Het hof verklaart het bezwaar van de geïntimeerde tegen de eisvermeerdering ongegrond en bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.274.069
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, NL18.24653)
arrest van 12 mei 2020
op het bezwaar ex artikel 130 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] , België,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F.J.H. Krumpelman,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.J. van Vugt.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud de vonnissen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 juli 2019 en 31 oktober 2019.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 januari 2020 (met een eisvermeerdering en grieven),
- de akte houdende bezwaar tegen eisvermeerdering in appel van [geïntimeerde] ,
- de antwoordakte tegen het bezwaar tegen eisvermeerdering in appel van [appellant] .
1.1.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

1.De motivering van de beslissing op het bezwaar ex artikel 130 Rv

1.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 27.014,64, vermeerderd met rente en kosten. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] een geldbedrag van hem geleend en dat nooit terugbetaald. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] het bestaan van de geldleningsovereenkomst voldoende onderbouwd, maar is de vordering verjaard.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld en gevorderd de vonnissen van de rechtbank te vernietigen en zijn vordering alsnog toe te wijzen. Daarnaast heeft [appellant] in hoger beroep zijn eis vermeerderd en gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van een litho van Herman Brood, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering.
1.1.
Op grond van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv komt aan de appellant in principaal of incidenteel appel de bevoegdheid toe zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. Daartegen is de geïntimeerde in het principaal of incidenteel appel bevoegd bezwaar te maken op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Van strijd met de goede procesorde is sprake indien de eiswijziging leidt tot onredelijke bemoeilijking van de mogelijkheid verweer te voeren en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding (zie Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 109.
1.1.
Naar het oordeel van het hof is de eisvermeerdering van [appellant] niet in strijd met de goede procesorde. Zoals [appellant] heeft aangevoerd, betreft de vordering tot afgifte van de litho een vordering met een andere juridische en feitelijke grondslag dan de vordering uit de gestelde geldleningsovereenkomst. Ten aanzien van de stelling van [geïntimeerde] dat hem door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat het inherent is aan het wettelijk stelsel dat op de eisvermeerdering slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. De eiswijziging is in dit geval toelaatbaar, nu het om een eenvoudige en overzichtelijke vordering gaat, waardoor het geding in hoger beroep niet nodeloos gecompliceerd wordt. Ook wordt door de eisvermeerdering voorkomen dat [appellant] ten aanzien van de vordering tot afgifte van de litho een nieuwe procedure tegen [geïntimeerde] zou moeten aanspannen. Verder zal [geïntimeerde] bij memorie van antwoord voldoende gelegenheid krijgen om zich te verweren tegen de gewijzigde vordering van [appellant] . Gelet op het voorgaande zal door de eisvermeerdering het geding in hoger beroep niet onredelijk worden vertraagd en zal [geïntimeerde] niet onredelijk in zijn verdediging worden bemoeilijkt.

1.De beslissing

Het hof, recht doende:
verklaart het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de eisvermeerdering van [appellant] ongegrond;
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, A.E.B. ter Heide en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.