Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde],
hierna: [geïntimeerde] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bezwaar tegen eisvermeerdering. De appellant, wonende in België, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, waarin hij verzocht om betaling van een bedrag van € 27.014,64, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank Gelderland had deze vordering afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de vordering was verjaard, ondanks dat de appellant het bestaan van de geldleningsovereenkomst voldoende had onderbouwd.
In hoger beroep heeft de appellant zijn eis vermeerderd door ook afgifte van een litho van Herman Brood te vorderen, met een dwangsom van € 500,- per dag bij niet-nakoming. De geïntimeerde heeft bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering, stellende dat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van artikel 130 lid 1 Rv juncto artikel 353 lid 1 Rv, waarbij het hof oordeelt dat de appellant de bevoegdheid heeft om zijn eis te veranderen of te vermeerderen.
Het hof heeft geoordeeld dat de eisvermeerdering niet in strijd is met de goede procesorde. De vordering tot afgifte van de litho heeft een andere juridische en feitelijke grondslag dan de oorspronkelijke vordering. Het hof concludeert dat de eisvermeerdering toelaatbaar is, omdat deze eenvoudig en overzichtelijk is, en dat de geïntimeerde voldoende gelegenheid zal krijgen om zich te verweren. Het hof verklaart het bezwaar van de geïntimeerde tegen de eisvermeerdering ongegrond en bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.