Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Allianz Benelux N.V.,
1.Het verdere verloop van het geding
2.De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep verder uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.2 tot en met 2.16 van het vonnis van 2 augustus 2017 en de in de rechtsoverwegingen 2.2 tot en met 2.5 van het vonnis van 1 november 2017. Ter vaststelling van de medische gevolgen van het ongeval zijn meerdere deskundigenrapportages uitgebracht. Voor de leesbaarheid van dit arrest wordt hierna geciteerd uit de in deze zaak van belang zijnde expertiserapporten.
- Het verlies van haar onderneming en het niet meer werkzaam zijn;
- Toenemende financiële zorgen en het niet meer kunnen voldoen aan vaste lasten;
- Het verlies van haar vaardigheden/registratie als rijinstructeur;
- De immer voortdurende letselschadeprocedure, met voortdurende onderzoeken.
1.DE SITUATIE MET ONGEVAL(…) h (…) Afgaande op de anamnese en de bevindingen bij onderzoek ervaart onderzochte nog steeds/inmiddels een verbetering van de thans ingezette psychiatrische behandeling. Ze geeft ook zelf aan te denken dat bepaalde klachten na de letselschadeprocedure weer over kunnen gaan en dat ze niet blijvend ziek is. Ook is onderzochte van mening dat het, als de zaak voorbij is, weer beter kan gaan en zegt ze te hopen dat ze na afloop van deze zaak weer een draai kan maken. Ondanks deze positieve verwachtingen van onderzochte, kan op dit moment aldus onvoldoende worden ingeschat of de angst voor het als instructrice/bijrijder deelnemen aan het snelverkeer voor haar beperkend is en/of zal persisteren (ook na een – herhaalde – gerichte behandeling).(…)
DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
DE SITUATIE MET ONGEVAL
2.2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Volgens Tilanus heeft [appellante] als gevolg van het ongeval op 22 oktober 2007 aan een posttraumatische stressstoornis geleden die de afgelopen jaren in remissie is gekomen en die bij onderzoek door Tilanus in 2018 niet meer aanwezig is, behoudens een specifieke angst bij [appellante] om zelf weer rijlessen te geven als restverschijnsel. Beperkingen in het functioneren - zowel op geestelijk als lichamelijk gebied - zijn er volgens Tilanus ten tijde van zijn onderzoek niet of nauwelijks meer. Zonder het tweede ongeval is het volgens Tilanus niet aannemelijk dat de PTSS zich zou hebben voorgedaan.
Tegen deze achtergrond kan naar het oordeel van het hof niet - zonder nadere specificering van de zijde van Allianz van haar stelling - worden gezegd dat [appellante] zich onvoldoende heeft ingespannen om te herstellen van de PTSS waaraan zij als gevolg van het ongeval heeft geleden.
In november 2009 heeft Hulsen aangegeven dat [appellante] gebaat zou zijn bij een multidisciplinair traject gericht op verbetering van functioneren en dat, om tot daadwerkelijke werkhervatting te komen, een alternatieve werkplek moet worden gecreëerd waar [appellante] tot opbouw van haar belastbaarheid kan komen. In oktober 2010 is [appellante] , na een intakegesprek in mei 2010, met het multidisciplinaire traject gestart bij re-integratiebureau Condite. Uit de verslagen blijkt dat het traject in het begin zeer voorspoedig verliep en dat [appellante] na een tegenvallende poging om met haar broer (ook rijinstructeur) mee te rijden en na de constatering dat haar diploma als rijinstructeur was verlopen, zich aanvankelijk actief is gaan oriënteren op vrijwilligerswerk. In januari 2011 heeft [appellante] contact gelegd met een vrijwilligersorganisatie maar in februari 2011 heeft [appellante] aangegeven dat zij teveel klachten heeft om te starten met vrijwilligerswerk. Aan [appellante] wordt door Condite gevraagd om een stappenplan te maken om op korte termijn voldoende uren als vrijwilliger te maken. [appellante] heeft op dat moment melding gemaakt van het feit dat de financiële situatie waarin zij verkeert, waarin zij geen aanspraak kan maken op een uitkering, voor haar problematisch is. In maart 2011 blijkt [appellante] geen stappenplan te hebben gemaakt en bij doorvragen daarover geeft zij aan zich onder druk gezet te voelen, krijgt zij een woedeaanval en heeft zij de medewerkers van Condite bedreigd. Hiervoor heeft zij later haar excuses aangeboden. Zowel Condite als Hulsen hebben de begeleiding hierna geëindigd. Hulsen heeft hierover in zijn voortgangsverslag van 6 mei 2011 geschreven dat hoewel door de inzet van Condite wel enige vooruitgang in het functioneren van [appellante] is bereikt, het doel van enige werkhervatting of een zeer beperkt aantal uren vrijwilligerswerk niet is gerealiseerd. Hulsen verwacht, vanwege het hiervoor genoemde incident en vanwege de eigen visie van [appellante] op haar functioneren, dat begeleiding bij werkhervatting niet binnen afzienbare tijd succesvol zal zijn en dat vormt de reden om de begeleiding te staken. De door Allianz ingeschakelde schaderegelaar Van Dijk heeft in een brief van 7 februari 2012 aan Allianz geschreven dat [appellante] nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en dat het, gelet op de aanhoudende beperkingen waarvan [appellante] melding maakt, beter is de expertises af te wachten.
Over de materiële kosten en de herstelkosten zullen partijen zich nader moeten uitlaten – in het bijzonder over de vraag of partijen de vergoeding van deze kosten in onderling overleg kunnen regelen - waarna over deze kosten zo nodig verder zal worden geoordeeld. Over de buitengerechtelijke kosten zal ook later worden beslist.
4.De beslissing
23 juni 2020voor akte uitlating aan de zijde van [appellante] , gevolgd door een antwoordakte van Allianz op
21 juli 2020;