Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Wageningen Research,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
ingeval van werkloosheid” recht heeft op de bovenwettelijke uitkeringen krachtens de bovenwettelijke werkloosheidsvoorziening DLO 2016. Partijen zijn het erover eens dat zij bij de onderhandelingen niet hebben geanticipeerd op het feit dat er misschien een wijziging in de bovenwettelijke werkloosheidsvoorziening zou optreden. Dat betekent dat ze niet zijn overeengekomen dat de oude regeling van toepassing zou zijn, ook als de regeling inmiddels mocht zijn veranderd. Zij hebben naar het oordeel van het hof niet meer gedaan in de eerste volzin van artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst dan feitelijk constateren dat [geïntimeerde] onder de (bij de cao behorende) regeling in geval van werkloosheid recht heeft op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering. In de tweede volzin is vervolgens opgenomen dat de uitkeringsduur beperkt wordt tot vier jaar.
Voor zover er aanspraken bestaan uit hoofde van de regeling "bovenwettelijke uitkeringen" worden deze beperkt tot de "aanvullende uitkeringen". [geïntimeerde] en [B] doen uitdrukkelijk afstand van aanspraken die zouden kunnen ontstaan na de periode waarover recht op WW-uitkeringen bestaat: de zogenaamde "na-wettelijke aanspraken".”
De heer [geïntimeerde] noemde als mogelijkheid nog het beperken van de periode tot bijv 3 jaar. Hoe denkt uw cliënte hierover?”.
Voor zover er aanspraken bestaan uit hoofde van de regeling "bovenwettelijke uitkeringen" worden deze beperkt tot maximaal vier jaar vanaf het moment waarop de het recht WW uitkering ingaat (1 december 2016).”
het recht van [geïntimeerde] op WW BW is voor 4 jaar vanaf datum einde dienstverband, welke 4 jaar niet aaneengesloten behoeft te zijn (ingeval van herleving na beëindiging);”.