Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
VASTSTELLINGSOVEREENKOMSTin de zin van de wet (art. 7:900 Burgerlijk Wetboek)” getekend waarin zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun (voorgenomen) echtscheiding hebben geregeld. Bij deze overeenkomst behoort een addendum genaamd ‘
Addendum bij de vaststellingsovereenkomst’ met datum 16 mei 2017, eveneens door beide partijen ondertekend.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
VASTSTELLINGSOVEREENKOMSTin de zin van de wet (art. 7:900 Burgerlijk Wetboek)” getekend. Voorts is ook in de slotbepaling onder 3.2 opgenomen “ Partijen verklaren de strekking en de inhoud van de overeenkomst volledig te hebben begrepen en doen afstand van elk recht om na ondertekening vernietiging of ontbinding van dit convenant te verkrijgen op basis van wilsgebreken of anderszins. (…) Partijen verklaren, dat na effectuering van het bovenstaande, geen der partijen substantieel is over- of onderbedeeld.” Hierna is nog op 16 mei 2017 het addendum, met de meest recente verrekenstaat, door beide partijen getekend.
Hiermee is tevens tegen algehele kwijting over en weer een akkoord verkregen vanuit beide partijen op de reeds genoemde (meest recente versie van de) verrekenstaat (zie bijlage 1) [verweerder] – [verzoekster] . Een onderdeel hiervan betreft de vaststellingsovereenkomst d.d. 4 mei 2017, die hiermee tevens als akkoord kan worden beschouwd. Enige kleine zaken uit de fysieke inboedel, dan wel van persoonlijke aard, zullen op een later moment nog in goed onderling overleg worden verdeeld. Enige besproken bankrekeningen zullen per omgaande en in goed onderling overleg worden aangepast aan de nieuwe situatie. Hiertoe zal opdracht aan de betreffende bank(en) worden verstrekt.(…)”.