ECLI:NL:GHARL:2020:3927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
200.252.491
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een overeenkomst tot renovatie van balkons is gesloten tussen een appartementseigenaar en de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een appartementseigenaar, tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het flatgebouw aan de Rhodosdreef. De kern van het geschil is of er een overeenkomst is gesloten tussen [appellant] en de VvE voor de renovatie van tien balkons over een periode van vijf jaar. De rechtbank Midden-Nederland had in eerste aanleg geoordeeld dat er geen dergelijke overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de voorzitter van de VvE, [B], niet bevoegd was om deze overeenkomst te sluiten zonder toestemming van de Algemene Ledenvergadering (ALV).

Het hof bevestigt de bevindingen van de rechtbank en stelt vast dat de toestemming van de ALV vereist was voor het aangaan van een overeenkomst die het bedrag van € 10.500,00 te boven gaat. [appellant] had in zijn grieven aangevoerd dat hij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de bevoegdheid van [B], maar het hof oordeelt dat [appellant], als voormalig bestuurslid van de VvE, op de hoogte moest zijn van de vereisten voor het aangaan van dergelijke overeenkomsten.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de VvE zijn vastgesteld op € 2.020,00 voor griffierecht en € 1.391,00 voor salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 19 mei 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.491/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, NL18.5268)
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. D.D. Senders,
tegen:
VERENIGING VAN EIGENAARS FLATGEBOUW RHODOSDREEF 2 TOT EN MET 250(even nummers),
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: VvE,
advocaat: mr. M. Bödicker.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 11 oktober 2018 dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] (met grieven en twee producties),
- de memorie van antwoord.
2.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Deze zaak gaat over het antwoord op de vraag of tussen de VvE en [appellant] een overeenkomst is gesloten op grond waarvan [appellant] over een periode van vijf jaar jaarlijks (circa) tien balkons zal renoveren. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.12. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende. Bij akte van 22 augustus 1979 (hierna: de splitsingsakte) is de onroerende zaak aan
de Rhodosdreef 2 tot en met 250 (even nummer) gesplitst in 112 woningen en 13 garages. In
de splitsingsakte is de VvE opgericht, met vaststelling van haar statuten. Verder is in de
splitsingsakte het reglement van splitsing vastgesteld conform het Reglement van Splitsing
van Eigendom 1973 (hierna: het Modelreglement). Uit de splitsingsakte en het Modelreglement volgt dat het bestuur (of de administrateur) van de VvE besluiten over onderhoudswerkzaamheden kan nemen tot NLG 10.000,00, welk bedrag is geïndexeerd naar een bedrag van € 10.500,00. Voor uitgaven van een hoger bedrag dient de algemene ledenvergadering (hierna: ALV) haar toestemming te verlenen. Verder dient de ALV haar toestemming te verlenen, tenzij uit het Modelreglement het tegendeel blijkt, voor het aangaan van overeenkomsten waaruit terugkerende verplichtingen voortvloeien. [appellant] is eigenaar van het appartement aan de Rhodosdreef [---] en is lid van de VvE. [appellant] drijft een eenmanszaak die zich bezighoudt met stukadoren en interieurreiniging van gebouwen. In de ALV van 3 maart 2008 is mevrouw [B] (hierna: [B] ) benoemd tot voorzitter van het bestuur van de VvE. In de ALV van 8 maart 2010 is besproken dat er verschillende balkons van appartementen in slechte staat verkeren en dienen te worden gerenoveerd. De ALV heeft ermee ingestemd dat vier balkons zullen worden gerenoveerd en dat bij succesvol herstel de overige balkons gefaseerd zullen worden gerenoveerd. [appellant] is in de periode juni 2012 tot juli 2013 bestuurslid geweest van de VvE. In de ALV van 14 mei 2014 is de post groot onderhoud op de begroting voor het jaar 2014 besproken. Onderdeel van de post groot onderhoud betreft het renoveren van tien balkons. Hiervoor is een bedrag van € 35.000,00 begroot. [appellant] heeft op 14 oktober 2014 een offerte verzonden aan de VvE voor het verrichten van werkzaamheden aan veertien balkons van het appartementencomplex. In de betreffenderegel van de offerte staat dat het gaat om: “
Renovatie balkons” en in de beschrijving van de werkzaamheden staat:
“herstel aan 14 balkons”. Onderaan de offerte is opgenomen:
“Jaarlijkse vervolgopdracht wordt met de CBS index verhoogd”en daaronder:
“Afgesproken is dat wij deze werkzaamheden de aankomende 5 jaar uit mogen voeren.”[appellant] heeft eveneens op 14 oktober 2014 een voorschotfactuur voor de uit te voeren renovatiewerkzaamheden aan de VvE gezonden. Op 23 augustus 2015 heeft [appellant] een factuur voor de resterende 50% verzonden. De VvE heeft beide facturen voldaan. In de ALV van 26 oktober 2015 is [B] met onmiddellijke ingang ontslagen. Op 22 december 2015 heeft [appellant] een factuur aan de VvE gezonden voor herstelwerkzaamheden aan het balkon van de Rhodosdreef 104. Op deze factuur staat ook vermeld:
“In 2014 afgesproken is dat wij deze werkzaamheden de aankomende 5 jaar uit mogen voeren”. Deze factuur is door de VvE voldaan. Op 23 december 2015 heeft [appellant] een voorschotfactuur aan de VvE gezonden voor renovatiewerkzaamheden aan acht balkons. Op 15 januari 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en het bestuur van de VvE. In dit gesprek is besproken welke balkons er door [appellant] reeds zijn gerenoveerd en welke balkons nog gerenoveerd moeten worden. Verder heeft de VvE [appellant] laten weten geen opdracht te kunnen geven voor het renoveren van de door [appellant] genoemde balkons op zijn voorschotfactuur van 23 december 2015, omdat zij daartoe geen mandaat van de ALV heeft en er in de administratie van de VvE geen getekende offerte beschikbaar is.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg primair gevorderd, kort samengevat, de VvE te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en haar te verplichten om [appellant] jaarlijks de opdracht te geven tot renovatie van tien balkons in dat jaar, overeenkomstig de voorwaarden, zoals afgesproken en vastgelegd in de ondertekende opdrachtbevestiging van 14 oktober 2014 een en ander op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft [appellant] een verklaring voor recht gevorderd dat de verplichting tot nakoming is omgezet in een verplichting van de VvE tot betaling van vervangende schadevergoeding met veroordeling van de VvE tot betaling van € 29.482,86. Meer subsidiair heeft [appellant] gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst is ontbonden, dan wel deze te ontbinden, met veroordeling van de VvE tot betaling van
€ 29.482,86. Meest subsidiair heeft [appellant] gevorderd de VvE te veroordelen tot betaling van € 29.482,86. Een en ander met veroordeling van de VvE in de proceskosten.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Tegen dit oordeel is [appellant] met drie grieven in hoger beroep gekomen. Hij vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen in eerste aanleg.
3.4.
De
eerste griefvan [appellant] is gericht tegen overwegingen 4.4. en 4.5. van de rechtbank waarin de rechtbank (i) heeft geoordeeld dat er geen overeenkomst voor de duur van vijf jaren, waarbij [appellant] jaarlijks (circa) tien balkons zou renoveren tot stand is gekomen en (ii) dat zelfs indien er sprake zou zijn van een overeenkomst [B] niet bevoegd was tot het sluiten van de gestelde overeenkomst omdat de overeenkomst zag op onderhoudswerkzaamheden die het bedrag van € 10.500,00 te boven gaan. Daarvoor is, aldus de rechtbank, instemming van de ALV vereist en niet is gebleken dat deze instemming is verleend.
3.5.
Het hof stelt voorop dat voor het tot stand komen van een overeenkomst nodig is dat [B] bevoegd was de VvE te binden, althans dat [appellant] gerechtvaardigd mocht vertrouwen op die bevoegdheid. In hoger beroep is niet betwist dat er toestemming nodig is van de ALV voor het aangaan van de door [appellant] gestelde overeenkomst omdat deze het bedrag van € 10.500,00 te boven gaat en dat deze toestemming ontbreekt. [appellant] stelt dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [B] bevoegd was tot het aangaan van de gestelde overeenkomst. Dit betoog gaat niet op. [appellant] is niet alleen lid van de VvE, maar is ook bestuurder geweest van de VvE in de periode juni 2012 tot juli 2013, zodat hij redelijkerwijs bekend mag worden verondersteld met de vereiste toestemming van de ALV voor het aangaan van de door hem gestelde overeenkomst. Dit betekent dat [appellant] niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de bevoegdheid van [B] tot het aangaan van de overeenkomst. Het beroep van de VvE op de onbevoegdheid van [B] slaagt derhalve. De vordering van [appellant] dient reeds op het ontbreken van bevoegdheid tot het aangaan van de gestelde overeenkomst van [B] te stranden. Voor zover [appellant] zich beroept op bekrachtiging achteraf van de overeenkomst door de VvE (zie punt 20 dagvaarding in hoger beroep) faalt zijn betoog eveneens omdat van bekrachtiging ten aanzien van de gestelde overeenkomst voor vijf jaar niet is gebleken. [appellant] heeft de in de offerte van 14 oktober 2014 verrichtte werkzaamheden uitgevoerd en daarvoor betaald gekregen. Daarna heeft [appellant] nog werkzaamheden verricht aan het balkon van de Rhodosdreef 104 waarvoor hij eveneens betaald heeft gekregen. Toen [appellant] zich vervolgens beriep op de betwiste overeenkomst voor vijf jaren door indiening voor de voorschotfactuur bij de VvE op 23 december 2015 voor werkzaamheden aan diverse balkons heeft de VvE betwist een dergelijke overeenkomst met [appellant] te hebben gesloten. Van bekrachtiging achteraf van de door [appellant] gestelde overeenkomst door de VvE is aldus niet gebleken.
3.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige grieven geen bespreking meer. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.7.
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.8.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de VvE zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.020,00
- salaris advocaat € 1.391,00 (1 punt x tarief € 1.391,00).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Midden-Nederland (zittingsplaats Utrecht) van 11 oktober 2018;
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld op € 2.020,00 voor verschotten en op € 1.391,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.3.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020.