ECLI:NL:GHARL:2020:3748

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
200.263.855
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inboedelverzekering en garantie tegen onderverzekering; rechtsopvolging en de rol van de gevolmachtigde

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en ASR Schadeverzekering N.V. over een inboedelverzekering met een garantie tegen onderverzekering. [appellant] had een inboedelverzekering afgesloten bij Generali, die later fuseerde met ASR. De verzekerde som bleek lager te zijn dan de werkelijke waarde van de inboedel, wat leidde tot onderverzekering. ASR weigerde uit te keren op basis van clausule 272 van de Bijzondere Voorwaarden, die stelt dat de garantie niet geldt als de inboedelwaardemeter niet correct is ingevuld. [appellant] vorderde vernietiging van deze clausule en stelde dat de gevolmachtigde [B] tekortgeschoten was in zijn zorgplicht bij het invullen van de inboedelwaardemeter. Het hof oordeelde dat de uitzondering in clausule 272 geen zelfstandig beding is, maar onlosmakelijk verbonden is met de garantie. Dit betekent dat gedeeltelijke vernietiging niet mogelijk is. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen en heeft een comparitie van partijen gelast om de feiten verder te onderzoeken en te kijken of partijen tot een regeling kunnen komen. De beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.263.855
(zaaknummer rechtbank Midden Nederland NL18.15105)
arrest van 12 mei 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.S. Bugter,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. L. Boersma.

1.De procedure bij de rechtbank

Daarvoor verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de rechtbank Midden Nederland, zittingsplaats Utrecht van 21 mei 2019 (het bestreden vonnis).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 23 juli 2019,
- de memorie van grieven (met één productie),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis in 2.1 tot en met 2.7. De tegen 2.4 aangevoerde
grief Ivan [appellant] slaagt niet. De rechtbank heeft daarin slechts weergegeven wat in de toelichting bij de inboedelwaardemeter (bladzijde twee van productie 4 van [appellant] ) staat. Anders dan [appellant] kennelijk meent betreft het geen overweging van de rechtbank.

4.De vordering in hoger beroep

[appellant] is het niet eens met de afwijzing van zijn vorderingen door de rechtbank. Hij komt in hoger beroep en vordert de vernietiging van het bestreden vonnis en, na wijziging van zijn eis (waar ASR geen bezwaar tegen heeft gemaakt):
1. een verklaring voor recht dat ASR gehouden is tot het verlenen van dekking onder polis
met polisnummer [00000] (inboedelverzekering) en is gehouden tot het uitkeren van
verzekeringspenningen ter zake het schadeveroorzakend voorval op 9 mei 2016 inclusief
toepassing van de garantie tot onderverzekering;
2. een verklaring voor recht dat [appellant] de clausule 272 van de Bijzondere Voorwaarden van
de Inboedel Garant Plus verzekering (276) bij brief van 21 maart 2018 op een rechtmatige
wijze en op juiste gronden heeft vernietigd.
Subsidiair vordert [appellant] de vernietiging van de clausule 272 van de Bijzondere Voorwaarden van de Inboedel Garant Plus verzekering (276) voor wat betreft het beding "indien bij de schaderegeling blijkt, dat de inboedelmeter of inventarisatielijst niet volgens aanwijzing is gebruikt zodanig dat verzekeringnemer kon weten dat de op deze manier vastgestelde verzekerde som niet in overeenstemming met de werkelijke nieuwwaarde van de inboedel;" en meer subsidiair de vernietiging van de clausule 272 van de Bijzondere Voorwaarden van de Inboedel Garant Plus verzekering (276) voor wat betreft het beding "Het voorgaande geldt echter niet: - indien bij de schaderegeling blijkt, dat de inboedelmeter of inventarisatielijst niet volgens aanwijzing is gebruikt zodanig dat verzekeringnemer kon weten dat de op deze manier vastgestelde verzekerde som niet in overeenstemming met de werkelijke nieuwwaarde van de inboedel", met veroordeling van ASR in de kosten van beide procedures.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Waar gaat deze zaak over?
5.1
[appellant] heeft bij Generali Schadeverzekeringsmaatschappij NV (hierna: Generali) een inboedelverzekering afgesloten voor een verzekerd bedrag van € 100.000,- met een garantie tegen onderverzekering. ASR en Generali zijn met ingang van 29 juni 2018 gefuseerd. ASR handelt in deze procedure als rechtsopvolger van Generali. De verzekeringen zijn tot stand gekomen via bemiddeling van de verzekeringstussenpersoon Sjoerts & De Beer en is namens Generali verstrekt door haar gevolmachtigde Arundo Assuradeuren BV
(Arundo). Per 1 januari 2016 is Sjoerts & de Beer overgenomen door Van Lanschot Chabot BV (Van Lanschot Chabot). De verzekering is tot stand gekomen door het invullen en ondertekenen van een aanvraagformulier en een zogeheten inboedelwaardemeter. Daarvoor is de heer [B] (van Sjoerts & De Beer) bij [appellant] thuis geweest. Vast staat dat die inboedelwaardemeter niet juist is ingevuld: het verzekerde bedrag was lager dan de werkelijke waarde van de inboedel. Er was dus sprake van onderverzekering. [appellant] vindt dat ASR op grond van de garantie tot uitkering van de werkelijke waarde van de (inmiddels door brand grotendeels verloren gegane) inboedel moet overgaan. ASR beroept zich echter op de uitzondering aan het slot van clausule 272, waarin de garantie is geregeld: de garantie geldt niet indien blijkt dat de inboedelwaardemeter niet juist is gebruikt en [appellant] kon weten dat de verzekerde som niet overeenkwam met de werkelijke nieuwwaarde van de inboedel.
Vernietiging clausule 272 (grief II)
5.2
[appellant] wil enerzijds de garantie tegen onderverzekering zoals neergelegd in clausule 272 handhaven. Daarop baseert hij immers zijn vordering. Anderzijds wil [appellant] dat ASR zich niet op de uitzondering op die garantie kan beroepen: daarom heeft [appellant] in de brief van 21 maart 2018 alleen de uitzondering in de clausule vernietigd op grond van artikel 6:233 aanhef en onder b in verbinding met 6:234 BW (en voor zover hij dat niet al op juiste wijze heeft gedaan vraagt hij het hof dat alsnog te doen). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dat niet kan, omdat de uitzondering in de clausule waarop ASR zich beroept geen zelfstandig beding is maar één onlosmakelijk geheel vormt met de garantie tegen onderverzekering. Wanneer gedeeltelijke vernietiging wel mogelijk zou zijn, zou ASR gebonden worden aan een voorwaarde die zij niet heeft willen overeenkomen. Immers, zij zou dan bij onderverzekering zonder meer gehouden zou zijn tot uitkering van de werkelijke waarde. Hierbij is nog van belang dat de garantieregeling tegen onderverzekering een uitzondering is op de wet ten gunste van de verzekerde. Niet valt in te zien waarom ASR daar geen nadere voorwaarden aan mag stellen, zoals het juist gebruik van de inboedelwaardemeter. Dat, zoals [appellant] in de toelichting op grief II nog aanvoert, de garantie tegen de onderverzekering al eerder was overeengekomen en clausule 272 enkel aanvullende voorwaarden op die garantie regelt, kan het hof niet volgen. Clausule 272 is nu juist de neerslag van de overeengekomen garantie tegen onderverzekering en de grond waarop [appellant] zijn vordering baseert. Dat leidt ertoe dat
grief IIniet slaagt.
Positie en rol [B] (grieven III tot en met V)
5.3
[appellant] stelt zich verder op het standpunt dat [B] optrad als gevolmachtigde van ASR, dat [B] tekort geschoten is in zijn zorgplicht en dat diens fouten in de verhouding tussen [appellant] en ASR aan ASR dienen te worden toegerekend.
5.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat [B] niet tekortgeschoten is. De rechtbank is daarom niet toegekomen aan de vraag of het handelen van [B] aan Generali/ASR kan worden toegerekend. Wanneer het hof tot de conclusie zou komen dat [B] wel tekortgeschoten is (en het hoger beroep op dat punt dus zou slagen en het hof alsnog de vraag naar de toerekening moet beoordelen) geldt het volgende.
5.5
ASR betwist dat eventuele fouten van [B] aan haar kunnen worden toegerekend: volgens haar is de verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen tussen [appellant] als verzekeringnemer en Generali als verzekeraar, waarbij Generali werd vertegenwoordigd door haar gevolmachtigde Arundo en [appellant] door zijn assurantietussenpersoon Sjoerts & De Beer. Dit zou volgens ASR blijken uit de e-mail die namens Sjoerts & De Beer aan [appellant] is verstuurd op 16 december 2015 (productie 1 bij de procesinleiding), alsook uit het door [appellant] ingevulde en ondertekende aanvraagformulier (productie 3 bij de procesinleiding). [appellant] - op wie in deze de stelplicht en bewijslast rusten - heeft hiertegenover onweersproken gesteld dat de aanvankelijk gevolmachtigde van Generali, Arundo, op hetzelfde adres in [C] was gevestigd als Sjoerts en De Beer. Ook heeft [appellant] onweersproken gesteld dat op de definitieve polis van 29 juli 2016 Van Lanschot Chabot als gevolmachtigde van Generali is vermeld (productie 5 procesinleiding) en dat ook uit clausule 299 blijkt dat Sjoerts en De Beer als gevolmachtigde optrad van Generali. Op grond daarvan acht het hof voorshands bewezen dat (Sjoerts &) [B] als gevolmachtigde van Generali is opgetreden. Het ligt dan op de weg van ASR om daar tegenbewijs tegen te leveren. Het uittreksel uit de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat Van Lanschot Chabot als bedrijfsactiviteit "assurantietussenpersonen" heeft, is daarvoor niet voldoende.
5.6
Alleen wanneer komt vast te staan dat [B] als gevolmachtigde van Generali is opgetreden kan een tekortkoming van [B] in zijn zorgplicht aan ASR worden toegerekend. [appellant] stelt dat [B] tekortgeschoten is bij het invullen van de inboedelwaardemeter. [appellant] voert daartoe een aantal feitelijke omstandigheden aan over de gang van zaken tijdens het gesprek bij [appellant] thuis. Met name verwijt [appellant] [B] dat deze hem niet heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het onjuist invullen van de inboedelwaardemeter en niet heeft uitgelegd welke bijzondere zaken onder welke categorie vallen. Het hof heeft op dit punt behoefte aan nadere inlichtingen en zal daarom een comparitie van partijen gelasten.
5.7
ASR kan zich ter gelegenheid van die comparitie uitlaten over de vraag of zij het in 5.5. bedoelde tegenbewijs kan leveren. De comparitie zal ook worden gebruikt om te onderzoeken of partijen een regeling kunnen treffen om een einde te maken aan hun geschil. Bedacht moet worden dat [appellant] , als hij in hoger beroep al gelijk zou krijgen, mogelijk een nieuwe procedure zal moeten starten om alsnog zijn schade vergoed te krijgen, nu de omvang van de schade in geschil is en op dit moment geen vordering voorligt die een beoordeling daarvan in dit hoger beroep mogelijk maakt. Het hof adviseert partijen dan ook, mede gelet op de met het houden van een comparitie gemoeide kosten en het daardoor te verwachten tijdsverloop, om met elkaar in overleg te treden en te proberen een definitieve regeling van hun geschil te bereiken.
5.8
Iedere beslissing wordt verder aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen, [appellant] in persoon en ASR vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking samen met hun advocaten op nader te bepalen wijze (eventueel via een videoverbinding) zullen verschijnen voor het hof dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.5 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met augustus zullen opgeven op de
roldatum 26 mei 2020, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld,
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen,
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, L. Janse en C.J.H.G. Bronzwaer en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.