ECLI:NL:GHARL:2020:3742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
200.257.388
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schade-uitkering na diefstal auto-onderdelen en opzegging verzekering wegens misleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en Achmea Schadeverzekeringen N.V. [appellant] had in eerste aanleg een schadevergoeding van € 19.019,59 gevorderd wegens diefstal van onderdelen van zijn Audi A3, die op 2 augustus 2016 had plaatsgevonden. Achmea weigerde de schade-uitkering en zegde de verzekering op, omdat zij meende dat [appellant] een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven. In eerste aanleg wees de kantonrechter de vorderingen van [appellant] af en kende de vorderingen van Achmea in reconventie toe, waarbij Achmea € 3.890,77 aan onderzoekskosten vorderde.

In hoger beroep heeft het hof de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de diefstal zich had voorgedaan zoals hij had verklaard. De bevindingen van Achmea, waaronder rapporten van een deskundige, wezen op een discrepantie tussen de kilometerstand van de auto en de verklaringen van [appellant]. Het hof concludeerde dat Achmea op juiste gronden de schade-uitkering had geweigerd en de verzekering had opgezegd. De grieven van [appellant] werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.257.388
(zaaknummer rechtbank Midden Nederland, locatie Amersfoort 6877961)
arrest van 12 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. van Andel,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. S. Odijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 22 augustus 2018 en 20 februari 2019 die de kantonrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Amersfoort, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 2 april 2019,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met een productie,
- een akte van [appellant] met een productie
- een antwoordakte van Achmea met een productie.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.13 van het vonnis van 20 februari 2019.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd de betaling door Achmea van € 19.019,59 wegens een schade die op 2 augustus 2016 is ontstaan, herstel van de tussen partijen bestaande verzekeringsrelatie en ongedaanmaking van de vermelding van [appellant] in een aantal (incidenten)registers.
4.2
Achmea heeft in eerste aanleg in reconventie – samengevat – gevorderd de betaling door [appellant] van € 3.890,77 wegens door haar gemaakte onderzoekskosten als gevolg van de door [appellant] gedane schademelding.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 februari 2019 de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen in reconventie toegewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Het geschil tussen partijen handelt kort gezegd om het volgende. [appellant] heeft op 2 augustus 2016 bij Achmea melding gedaan van diefstal van onderdelen van de hem in eigendom toebehorende personenauto, een Audi A3 met kenteken [YY-000-Y] (hierna: de auto). De auto is casco verzekerd bij Achmea. Ook heeft [appellant] van de diefstal aangifte gedaan bij de politie. Achmea heeft de schade aan de auto getaxeerd op € 19.019,59. [appellant] heeft tegenover de toedrachtsonderzoeker van Achmea, de heer [B] , op 25 augustus 2016 een verklaring afgelegd. Op verzoek van Achmea heeft de heer [C] van het bureau Post-Crash Voertuig Diagnose (PCVD) op 18 augustus 2016 nader onderzoek gedaan naar de data van het voertuig en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 20 september 2016 (hierna: rapport I). Kern van dit rapport is de constatering dat tussen het verwijderen van de onderdelen van de auto en de schade-expertise niet het aantal kilometers met de auto is gereden dat nodig zou zijn om van de plaats van het incident naar de garage te komen en de verklaring van [appellant] niet overeenstemt met de uitgelezen data. Achmea heeft [appellant] op 20 september 2016 met de bevindingen in rapport I geconfronteerd. Op 22 september 2016 heeft Achmea aan [appellant] bericht dat zij uitkering wegens de gemelde schade weigert omdat de verklaringen van [appellant] niet overeenkomen met de bevindingen van Achmea en [appellant] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Zij heeft de verzekering opgezegd, de onderzoekskosten gevorderd en [appellant] opgenomen in haar incidentenregister, alsmede in het Extern Verwijzingsregister en een melding gedaan bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit.
[appellant] heeft vervolgens de auto naar de Audidealer Muntstad Utrecht gebracht, die op 27 september 2016 aan [appellant] heeft bericht dat de kilometerstand niet wordt opgeteld. Achmea heeft daarop PCVD een nader onderzoek laten doen, dat geresulteerd heeft in een rapport van 9 november 2016 (rapport II). De kern van dit rapport wordt gevormd door de melding dat de massakabel, onder andere nodig voor een juiste verwerking van kilometerregistratie, was gesaboteerd.
5.2
Tegen het bestreden vonnis heeft [appellant] zes grieven gericht. De grieven stellen de vraag aan de orde of Achmea op juiste gronden de schade-uitkering heeft geweigerd, de verzekering mocht opzeggen, de onderzoekskosten kon vorderen en [appellant] mocht opnemen in de hierboven gemelde registers. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3
Het hof stelt bij de beoordeling van het geschil voorop dat in beginsel op [appellant] het bewijs rust van het verzekerde incident, zoals ook door de kantonrechter is overwogen onder 4.2 van het vonnis en waartegen [appellant] geen grief heeft gericht. Wel heeft [appellant] aangevoerd dat het bewijs van (kort gezegd) fraude bij of rond een schademelding in beginsel door Achmea moet worden geleverd. Dit is door Achmea ook niet bestreden. Zij meent echter dat uit het door haar verrichte onderzoek zowel is komen vast te staan dat het incident zich niet heeft voorgedaan zoals door [appellant] is betoogd, als ook dat sprake is geweest van (een poging tot) misleiding van Achmea door [appellant] . Het hof oordeelt als volgt.
5.4
De schademelding van [appellant] betrof de diefstal van een aantal onderdelen van de auto in de tijdsperiode van 1 augustus 2016 om 21.45 en 2 augustus 2016 om 09.00 uur. [appellant] heeft verklaard dat hij een storing zag van de motortemperatuur en dat hij besloot om de auto aan de kant te zetten. Dat was op de Atlasdreef in Utrecht. Hij is vervolgens door zijn vrouw opgehaald. De volgende morgen kwam hij rond 09.00 uur terug en zag dat er verschillende onderdelen van zijn auto waren gehaald, waaronder de koplampen, de voorbumper, de navigatie, de airbag, een deel van het dashboard en de achterbank. Hij heeft daarop de auto gestart en is naar Autobedrijf Hogelanden te Utrecht gereden, ongeveer 10 minuten rijden verderop. Daarna is er volgens hem niet meer met de auto gereden. Hij is met een leenauto naar zijn werk gereden en heeft daar de schade aan Achmea gemeld.
5.5
In rapport I zijn de elektronische voertuiggegevens uitgelezen en geanalyseerd. Uit de in de auto opgeslagen storingsinformatie blijkt dat de verwijdering van de ontvreemde onderdelen past binnen het door [appellant] opgegeven tijdsbestek. Uit die gegevens blijkt volgens het rapport echter ook dat de door de auto geregistreerde kilometerstand (44.737 km) tussen de ontvreemding van de eerste onderdelen op 2 augustus 2016 om 01.53 uur niet overeenkomt met de kilometerstand die verwacht mocht worden nadat de auto bij Autobedrijf Hogelanden was gebracht. Dit is een afstand van (minimaal) 2,6 kilometer, maar blijkens de inspectie op 3 augustus 2016 stond de kilometerstand op 44.737 km en de dagteller op 0,1 km. PVCD komt in rapport I dan ook tot de conclusie dat er een discrepantie bestaat tussen de verklaring van [appellant] en de geregistreerde kilometerstand door de auto, waarop hij concludeert dat de partiële diefstal van de auto niet aannemelijk is.
5.6
Partijen hebben vervolgens gedebatteerd over de vraag of de kilometerstand van de auto regelmatig storingen vertoonde. Het hof acht de beantwoording van die vraag slechts van belang voor zover het de beoordeling betreft van de juistheid van de gestelde toedracht van de schade op 2 augustus 2016. De afwijzing van de schade-uitkering door Achmea is immers gebaseerd op de stelling dat de door de auto geregistreerde kilometerstand tijdens en na het incident niet overeenkomt met de verklaring van [appellant] . De centrale stelling van [appellant] is dat de auto de kilometers tussen de plaats van het incident (Atlasdreef in Utrecht) en Autobedrijf Hogelanden niet heeft geregistreerd.
5.7
[appellant] heeft daartoe aangevoerd dat de auto bij voortduring last had van het onjuist registreren/optellen van de gereden kilometers. Hij voert in dat verband aan dat bij een APK keuring op 14 april 2016 er een geconstateerde kilometerstand was van 44.654 en dat op 18 juni 2016, tijdens werkzaamheden aan de auto deze nog steeds hetzelfde was. Hij heeft op 30 juni 2016 een transactie gekregen wegens een snelheidsovertreding op 18 juni 2016, dus volgens hem staat vast dat hij toen met de auto heeft gereden. In het e-mailbericht van PCVD van 6 augustus 2019 wordt hierop ingegaan en wordt aangegeven dat het juist is dat tussen 14 april 2016 en 18 juni 2016 geen kilometerstand is opgeteld, maar dat uit de data van het voertuig blijkt dat op 18 juni 2018 om 14.52 uur de ABS/EPS regeleenheid tijdelijk elektronisch werd onderbroken en dat die weer werd aangesloten om 14.54 uur. Uit de voertuiggegevens blijkt dat om 14.55 uur een kilometerstand van 44.655 werd geregistreerd, om 15.23 uur een stand van 44.656 km en om 16.08 uur 44.688 km. Op dat moment werkte de kilometerregistratie wel. De transactie betrof een snelheidsovertreding op 18 juni 2016 om 16.09 uur. Dat is een moment na de wederaansluiting van het ABS/EPS systeem. Het feit dat er (mogelijk) vóór 14.54 uur op 18 juni 2016 een storing in de registratie was betekent niet dat dit ook het geval was op 2 augustus 2016. Uit de data die voor die datum zijn uitgelezen blijkt dat het registratiesysteem na 14.54 uur op 18 juni 2016 wel functioneerde. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit iets anders blijkt.
5.8
De stelling van [appellant] dat hij iedere dag met zijn auto naar zijn werk ging en dat die kilometers niet zijn geregistreerd is door hem op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het hof deze stelling buiten beschouwing zal laten in het kader van de te beantwoorden vragen. Het overleggen van een aanwezigheidsstaat op zijn werk is geen bewijs van zijn stelling dat hij met de auto daarheen is gereden.
5.9
[appellant] heeft na de afwijzing van de schade door Achmea de auto op 27 september 2016 naar de Audidealer Muntstad gebracht om naar de kilometerstand te laten kijken. Die heeft de autogegevens uitgelezen en geprint. De gegevens in het voertuig zijn vervolgens gewist. In een brief/factuur van 27 september 2016 is vermeld dat de kilometerstand niet wordt opgeteld. In die brief wordt geen oorzaak aangegeven. Achmea heeft vervolgens PCVD opnieuw gevraagd om naar de data van de auto te kijken, wat is gedaan op 3 november 2016 in de werkplaats van de dealer. De bevindingen zijn neergelegd in rapport II. In dat rapport wordt vermeld dat de kilometerstand op 3 november 2016 44.738 km bedroeg, terwijl die ten tijde van de opname door de dealer op 27 september 2016 nog 44.739 km bedroeg. Door PCVD is na onderzoek vastgesteld dat de massakabel, nodig voor een juiste registratie van de kilometers niet was verbonden, maar (doelbewust) was verbroken:
“Bij het controleren van de massaverbindingen van de Audi werd vastgesteld dat de kabelboom ter hoogte van het koelvloeistofreservoir in de motorruimte een verdikking vertoonde en was voorzien van een (extra) laag isolatietape. Na het loshalen van een deel van deze laag extra isolatietape, werd een doorgeknipt uiteinde van een massakabel zichtbaar, zie onderstaande foto's. Dit massakabel uiteinde is normaal gesproken niet doorgeknipt en ingetaped, maar verbonden met een bevestigingsoog aan een massapunt van de voertuigcarrosserie...Na het ontdekken van de onderbreking van de massakabel werd de massakabelverbinding (provisorisch) hersteld door de doorgeknipte massakabel door te verbinden met de massa c.q. minpool van de accu van de Audi…Vervolgens werd de ABS/ESP-regeleenheid tijdens een nieuwe uitlezing wel herkend…Om te controleren of de kilometerstandteller en de snelheidsmeter in het instrumentenpaneel van de Audi na het herstellen van de massaverbinding weer functioneerden c.q. de kilometerstand in het instrumentenpaneel optelt, werd er op het parkeerterrein van Audi-dealer Muntstad een
afstand van ongeveer 500 meter afgelegd. Na iedere 100 meter telde de dagteller van het
instrumentenpaneel met 0,100 kilometer op (…)
Tijdens de schade-expertise op 03-08-2016 én de inspectie en uitlezing op 18-08-2016 was de massakabel nog niet doorgeknipt en voorzien van een (extra) laag isolatietape, maar
aangesloten aan het massapunt van de voertuigcarrosserie, zie onderstaande foto’s. Daarnaast was de ABS/ESP-regeleenheid tijdens de inspectie en uitlezing op 18-08-2016 aanwezig c.q. online. Dit betekent dat de onderbreking van de massakabel in de periode na de inspectie van 18-08-2016 werd aangebracht.
7. Conclusie:
De massakabel van de ABS/ESP-regeleenheid is doelbewust gesaboteerd na de inspectie van 18-08-2016, daar het doorknippen van de massakabel en deze vervolgens voorzien van een (extra)laag isolatietape geen enkel functioneel doel dient. Het saboteren van de massakabel van de ABS/ESP-regeleenheid resulteert in de afwezigheid c.q. de offline status van de ABS/ESP regeleenheid en hierdoor wordt de kilometerstand in het instrumentenpaneel niet opgeteld.”
5.1
[appellant] heeft betwist dat de massakabel na de inspectie op 18 augustus 2016 is doorgeknipt. Hij beroept zich daarbij op een verklaring van de heer [D] van Autobedrijf Hoge Landen, die heeft gesteld dat de kabel was gebroken en dat hij die heeft afgetaped. Die verklaring legt onvoldoende gewicht in de schaal. In rapport II en ook bij de brief van PCVD van 26 februari 2017 zijn immers foto’s gevoegd waarop te zien is wat de status van de kabel was op het moment van de inspectie op 18 augustus 2016 en hoe die was op 3 november 2016. Die foto’s tonen een duidelijk verschil in die zin, dat de massakabel op 18 augustus 2018 geen gebreken vertoonde, maar op 3 november 2016 wel. Dit past ook bij de bevindingen die zijn weergegeven in rapport I, waaruit blijkt dat op het moment van de inspectie op 3 augustus 2018 de kilometerstand 44.737 was en een dagtellerstand van 0,1 km en dat die op 18 augustus 2016 44.737 bedroeg bij een dagtellerstand van 0,3 km. Hieruit blijkt dat de kilometers toen werden geregistreerd. [appellant] heeft dit gegeven niet betwist, noch heeft hij het door Achmea overgelegde fotomateriaal uit het onderzoek van PCVD van 3 november 2016 gemotiveerd weersproken.
5.11
[appellant] heeft tegenover deze gedetailleerde gegevens van (de deskundige van) Achmea onvoldoende specifieke informatie gegeven, die een onderbouwing kunnen geven aan zijn stelling dat de auto op 2 augustus 2016 een storing vertoonde in de kilometerregistratie. Het (algemene) bewijsaanbod dat hij heeft gedaan wordt dan ook gepasseerd.
5.12
Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat op basis van de geproduceerde gegevens het door [appellant] gestelde schade-evenement zich niet heeft voorgedaan zoals hij tegenover Achmea heeft verklaard. Achmea was dan ook niet gehouden om tot uitkering van de schade aan [appellant] over te gaan.
5.13
Voor wat betreft de betaling van de onderzoekskosten en de opname van [appellant] in diverse registers geldt, zoals hierboven al is overwogen, dat op Achmea in beginsel het bewijs rust van fraude c.q. misleiding door [appellant] . Het hof is van oordeel dat Achmea afdoende heeft onderbouwd dat daarvan sprake was. Niet alleen heeft [appellant] geen behoorlijke verklaring kunnen geven voor het feit dat de kilometers op 2 augustus 2016 niet normaal zijn geregistreerd, ook de bevindingen in rapport II geven op overtuigende wijze weer dat [appellant] doende was Achmea te misleiden. Tegenover deze bevindingen heeft [appellant] geen substantiële feiten ingebracht. Weliswaar is het onderzoek dat is uitgemond in rapport II niet ten grondslag gelegd aan het door Achmea ingenomen standpunt – dat was immers al verwoord in haar brief van 22 september 2016 – maar dat neemt niet weg dat de bevindingen in rapport II ondersteunend zijn voor het oordeel dat [appellant] tegenover Achmea een (bewust) onjuiste opgave heeft gedaan van de gestelde schade op 2 augustus 2016.
5.14
[appellant] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft hij de deugdelijk onderbouwde stellingen van Achmea omtrent de gepleegde misleiding onvoldoende gemotiveerd bestreden. Aan (tegen)bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.020,-
- salaris advocaat € 1.611,- (1,5 punten x tarief II)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort van 20 februari 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 2.020,- voor verschotten en op € 1.611,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, H.L. Wattel en L.M. Croes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.