5.3Het hof volgt Achmea daarin. Degene die een goed houdt wordt vermoed dit goed voor zichzelf te houden en dus bezitter daarvan te zijn (art. 3:109 BW) en de bezitter van een goed wordt vermoed de rechthebbende te zijn (art. 3:119 lid 1 BW). Het staat de rechter die over de feiten oordeelt echter vrij om op grond van hetgeen over en weer is gesteld en de verdere omstandigheden van het geval te oordelen dat het vermoeden dat de bezitter eigenaar is, zodanig is weerlegd dat de bezitter zijn gepretendeerde eigendomsrecht nader zal hebben te bewijzen.Bij het oordeel dat dit hier het geval is neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- [verzekerde] is in het kader van het onderzoek door Achmea ondervraagd en heeft verklaard dat hij bijna alle sieraden één voor één heeft gekocht via markplaats. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft [verzekerde] verklaard: “Ik was heel actief op marktplaats en op mijn oude e-mail staan alle advertenties, biedingen en afspraken op die ik heb gemaakt via Marktplaats. Ik heb zelf ook heel veel goud verkocht en dat kan nagekeken worden.” Hij heeft echter van geen van de aankopen enige onderbouwing in de vorm van e-mails, advertenties, biedingen, afspraken of andere communicatie overgelegd. Evenmin heeft [verzekerde] bankafschriften overgelegd waaruit zou kunnen blijken van contante opnames voor het doen van deze aankopen.
- Van geen van de verkopers heeft [verzekerde] een naam of adres genoemd. De meest specifieke omschrijvingen van verkopers zijn “een meneer in Hoorn. Hij heeft een dönerzaak”, “een vrouw in Venlo”, “Een meneer die ik zag bij een tankstation” en “een jonge gast die ik tegenkwam bij het uitgaan”.
- Van een zegelring die [verzekerde] ongeveer een jaar voor de diefstal zou hebben gekocht weet [verzekerde] niet meer hoe hij eraan gekomen is.
- Van nummer 2 (een collier gewaardeerd op € 675) van het taxatierapport kan [verzekerde] niets meer zeggen over de verkoper.
- Nummer 3 van het taxatierapport (een collier met een getaxeerde waarde van € 9.500, waarvoor [verzekerde] € 6.000 betaald zou hebben) zou [verzekerde] hebben gekocht nadat hij een man aansprak bij een tankstation en hem vertelde dat hij zijn ketting wilde hebben. Toen kwam de koop tot stand.
Ook na de gemotiveerde betwisting door Achmea van de stelling dat hij de eigenaar van de sieraden was, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, heeft [verzekerde] geen nadere onderbouwing gegeven van de aankoopgeschiedenis of de wijze waarop hij eigenaar van de sieraden zou zijn geworden. Op grond van de afwezigheid van enige onderbouwing van de aankoop en de op onderdelen onwaarschijnlijke gang van zaken zoals door [verzekerde] geschetst, komt het hof tot het oordeel dat het wettelijk vermoeden zodanig is weerlegd dat [verzekerde] zijn eigendom nader dient te bewijzen. Het feit dat in vijf van de acht sieraden de letters MB zijn gegraveerd leidt niet tot een andere conclusie, omdat het niets zegt over de aankoop van de sieraden.