Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“De uitspraak richt zich daarbij op de bewijskracht van de bevindingen voor hypothese 1(de betwiste handtekening is door [appellant] op het document geplaatst, hof)
ten
(Likelihood Ratio). De volgende reeks van uitspraken wordt daarbij gehanteerd:
“de beperkingen voor het onderzoek als gevolg van de onvolkomenheden in het vergelijkingsmateriaal”:
“Het vergelijkingsmateriaal bestaat uit zeven handtekeningen, die buiten de context van deze
“Wijziging ondernemings- en vestigingsgegevens”van 16 juni 2016, niet méér onbevangen (buiten de context van dit geschil geplaatste) en originele documenten ter beschikking heeft gesteld, waarvan tenminste enkele handtekeningen dateren uit de tijd kort voor en na de datering van het betwiste document (9 april 2015). Al op de comparitie na aanbrengen van 16 mei 2018 is de mogelijkheid van handschriftonderzoek besproken, waarvoor het noodzakelijk was om originele historische handtekeningen te produceren, en heeft [appellant] op vragen van de raadsheer-commissaris verklaard te beschikken over een originele huurovereenkomst van zijn toenmalige bedrijfspand met daarop zijn destijds gezette handtekening en dat hij waarschijnlijk nog wel over meer documenten met daarop eerder geplaatste handtekeningen beschikte. In zijn daarop volgende memorie van grieven (van 3 juli 2018) heeft [appellant] dit aanbod herhaald. Ondanks dit alles en het verzoek van de deskundige van 5 augustus 2019 heeft [appellant] de originele huurovereenkomst niet overgelegd noch andere voor het onderzoek voldoende geschikte documenten. Hoewel dit op zijn weg lag, heeft [appellant] niet, gemotiveerd, uitgelegd waarom hij, ondanks zijn toezeggingen, niet alsnog de, hier relevante, originele bedrijfshuurovereenkomst en nog wel meer documenten met daarop eerder geplaatste handtekeningen heeft overgelegd. Op een gewichtige reden voor zijn gebrek aan medewerking heeft [appellant] zich niet beroepen. Daarom moet het hof er van uitgaan dat hij, in strijd met zijn uit artikel 198 lid 3 Rv voorgeschreven verplichting, niet voldoende heeft meegewerkt aan het deskundigenonderzoek. Om daaruit dan toch bewezen te oordelen dat [appellant] de handtekening op de akte heeft gezet, gaat echter nogal ver waar [appellant] alleen een harde toezegging had gedaan om zijn bedrijfshuurovereenkomst over te leggen. Een minder ver gaande conclusie lijkt meer geschikt. Daarover volgt verderop meer.
3.De slotsom
4.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen over de maanden september tot en met december 2020 zal opgeven op de
roldatum 26 mei 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;