ECLI:NL:GHARL:2020:3403

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
200.199.922/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder in faillissement en ontbinding van onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoembaarheid van [verzoekster] B.V. als bewindvoerder over de goederen van [B]. De procedure is gestart na een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland op 5 september 2016, waarin het verzoek tot benoeming van [verzoekster] als bewindvoerder werd afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] in staat van faillissement verkeerde, wat volgens artikel 1:448 van het Burgerlijk Wetboek (BW) betekent dat de taak van de bewindvoerder eindigt bij faillietverklaring. Het faillissement van [verzoekster] werd op 21 januari 2020 opgeheven wegens gebrek aan baten, maar de onderneming was inmiddels ontbonden. Het hof heeft geoordeeld dat [verzoekster] niet kan worden benoemd tot bewindvoerder, omdat zij in faillissement verkeerde en inmiddels ontbonden was. De grieven van [verzoekster] werden afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd, maar heeft [C] als bewindvoerder ontslagen en [E] definitief benoemd tot opvolgend bewindvoerder. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, omdat de omstandigheden geen verdere bespreking vereisten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.199.922/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4808331)
beschikking van 21 april 2020
inzake
[verzoekster] B.V.
kantoorhoudend te [A] ,
verzoekster,
verder te noemen: [verzoekster] ,
voorheen advocaat: mr. M.A. Jansen te Heerenveen,
en
[B],
wonende te [A] ,
verder te noemen: [B] ,
alsmede:
[C] B.V.
kantoorhoudend te [D] ,
verder te noemen: [C] , en
[E] B.V.,
gevestigd te [A] ,
verder te noemen: [E] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 september 2016;
- een journaalbericht van mr. Jansen van 6 oktober 2016 met productie(s);
- een brief van [E] van 13 november 2017 met productie(s);
- een brief van de heer [F] , bestuurder van [verzoekster] , van 6 oktober 2017;
- een brief van [C] van 28 november 2017;
- een brief van [E] van 29 december 2017;
- een brief van [C] van 29 december 2017 met een productie;
- de beschikking voorlopige voorziening van het hof van 6 maart 2018;
- een brief van [E] van 9 maart 2020 met productie(s).
2.2
Het geding is na het onder 5.2 genoemde faillissement van [verzoekster] geschorst, maar het geding is vervolgens niet overgenomen door de curator. Ontslag van instantie is door niemand verzocht. Het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep ligt daarom nog aan het hof voor.
2.3
Zoals hierna onder 5.4 wordt overwogen heeft het hof een behandeling van deze zaak ter zitting achterwege gelaten.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 24 maart 2003 heeft de kantonrechter een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ingesteld over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan [B] . Voorafgaand aan de bestreden beschikking was [C] de bewindvoerder.
3.2
Voor de vaststaande feiten die vooraf gingen aan de bestreden beschikking verwijst het hof naar de overwegingen 3.2 en 3.3 van voornoemde beschikking van het hof van 6 maart 2018 en neemt die hier over.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot ontslag van [C] en benoeming van [verzoekster] als bewindvoerder afgewezen en [B] in de gelegenheid gesteld een opvolgend bewindvoerder voor te stellen.
3.4
Het hof heeft in voornoemde beschikking van het hof van 6 maart 2018 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende de schorsing van [C] als bewindvoerder met ingang van 7 maart 2018 en benoeming van [E] tot opvolgend bewindvoerder tot het hof een definitieve beslissing zal hebben gegeven in de hoofdzaak.

4.De omvang van het geschil

[verzoekster] kan zich met voornoemde beschikking van de kantonrechter van 5 september 2016 niet verenigen en heeft daarvan hoger beroep ingesteld. Zij heeft verzocht haar beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat [verzoekster] wordt benoemd als bewindvoerder over de gelden en de goederen van [B] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geding is de benoembaarheid van [verzoekster] als bewindvoerder van [B] .
5.2
Niet in de procedure overgelegd maar ambtshalve is het hof bekend dat [verzoekster] bij uitspraak van 27 februari 2018 in staat van faillissement is verklaard. Dat faillissement is op 21 januari 2020 opgeheven wegens gebrek aan baten. De onderneming is vervolgens ontbonden.
Evenzo is het hof ermee bekend dat [E] nog steeds bewindvoerder is. De griffier van de rechtbank heeft dat desgevraagd telefonisch meegedeeld aan de griffier van het hof op 1 april 2020.
5.3
Artikel 1:448 BW houdt in dat de taak van de bewindvoerder eindigt door zijn faillietverklaring. Ingevolge artikel 1:435 lid 6 aanhef en onder d BW, kunnen niet tot bewindvoerder benoemd worden zij die in staat van faillissement verkeren.
Alleen al daarom kan [verzoekster] niet als bewindvoerder benoemd zijn of worden, nog afgezien van het feit dat zij inmiddels ontbonden is. Het verzoek om tot bewindvoerder van [B] te worden benoemd zal dan ook worden afgewezen.
5.4
De grieven van [verzoekster] behoeven geen verdere bespreking meer nu zij niet tot toewijzing van het verzochte kunnen leiden. Ook een behandeling van deze zaak ter zitting kan niet tot een ander oordeel leiden en heeft het hof daarom achterwege gelaten.
5.5
Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot benoeming van [verzoekster] af te wijzen in stand laten. Het hof zal om redenen van doelmatigheid evenwel de hele bestreden beschikking vernietigen omdat het hof - anders dan in de bestreden beschikking staat - alsnog [C] als bewindvoerder zal ontslaan met ingang van de dag na het geven van deze beschikking, waarbij tot die dag de in de beschikking van het hof van 6 maart 2018 bepaalde schorsing van [C] geldt. Het hof zal voorts de tijdelijke benoeming van [E] definitief maken, omdat zoals het hof in de beschikking van 6 maart 2018 onder 4.2 (en 5.2) heeft overwogen [B] kenbaar heeft gemaakt dat hij graag wil dat de bewindvoerderstaken van [C] worden overgenomen door [E] en dat deze overname de instemming heeft van [C] en [E] , die recent nog in haar brief van 6 maart 2020 heeft verzocht om de definitieve benoeming.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2016 en opnieuw beschikkende;
ontslaat met ingang van de dag na deze beschikking [C] als bewindvoerder van [B] , geboren op 29 september 1956, en benoemt (definitief) [E] gevestigd te [A] tot opvolgend bewindvoerder;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.D.S.L. Bosch en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door de griffier, en is op 21 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.