Uitspraak
Derbigum,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
€ 519.57Niet vermeld
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De vorderingen in hoger beroep
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
principaal hoger beroepdrie grieven tegen het vonnis opgeworpen waarvan
grief Iziet op de vaststelling van de feiten,
grief IIzich richt tegen de uitleg en toepassing van de garantstellingsverklaring van [geïntimeerde] , terwijl
grief IIIopkomt tegen het dictum en de compensatie van de proceskosten.
incidenteel hoger beroeptwee grieven tegen het vonnis opgeworpen, waarvan
grief Iis gekant tegen het oordeel dat de factuur met nummer 3600763 van
grief IIde compensatie van de kosten aan de orde stelt. In het in de randnummers 72 en 73 van de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens van grieven in het incidenteel hoger beroep geformuleerde bezwaar tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad leest het hof overigens
een grieftegen de door de rechtbank toegewezen verklaring ter zake.
grief I in principaal hoger beroeptegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank, die volgens Derbigum onvolledig en (deels) onjuist is, niet meer afzonderlijk te worden besproken. Het hof merkt in dit verband nog op dat de rechter de relevante feiten selecteert met het oog op de te nemen beslissing, dat de rechter daarbij grote vrijheid toekomt en dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle tussen partijen vaststaande feiten te vermelden.
grief II in principaal hoger beroepaangevoerd dat de op 21 januari 2016 door [geïntimeerde] afgegeven garantstelling niet anders kan worden opgevat dan als betrekking hebbend op alle leveringen ten behoeve van het Achmea-project, onverschillig op welke daken die leveringen zien. Volgens [geïntimeerde] ziet de garantie alleen op het project voor de daken van de gebouwen 4, 5 en 7, en niet ook op het project voor de daken van de gebouwen 1 en 2.
grief I in incidenteel hoger beroepop tegen de toewijzing van het bedrag van € 1.946,61. [geïntimeerde] heeft twee gronden aangedragen waarom die toewijzing onjuist is: i) uit de brief van 1 maart 2017 blijkt dat geen enkele factuur met betrekking tot het project met nummer P15202 meer openstond en daarmee ook niet meer de factuur met nummer 3600763 en ii) de betaling van € 5.583,43 onder vermelding van “Betaling Achmea” moet onder meer worden toegewezen aan de factuur met nummer 3600763.
7.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum van
26 mei 2020in het geding dient brengen;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum van12 mei 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
26 mei 2020zich uitlaat en producties overlegt als bedoeld in overweging 6.15;