In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de heffing van belasting op personenauto's (BPM) voor twee gebruikte auto’s, een Land Rover en een Porsche, die vanuit Duitsland naar Nederland zijn overgebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening van de BPM, die door de Inspecteur ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep inzake de Land Rover ongegrond verklaard, maar het beroep inzake de Porsche gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van de verschuldigde belasting. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraken.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belasting voor beide auto’s is berekend op basis van de tarieven van de jaren waarin de auto’s voor het eerst zijn geregistreerd. Belanghebbende betoogde dat de belastingheffing voor ingevoerde gebruikte auto’s niet hoger mag zijn dan die voor vergelijkbare in Nederland geregistreerde auto’s, zoals vastgelegd in artikel 110 van het VWEU. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de verschuldigde belasting correct heeft berekend, maar dat de belasting voor de ingevoerde auto’s niet hoger mag zijn dan het restbedrag van de heffing op vergelijkbare auto’s die al in Nederland zijn geregistreerd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de belasting voor de Land Rover op € 29.897 en voor de Porsche op € 14.232 moet worden vastgesteld. De Inspecteur is veroordeeld tot terugbetaling van het teveel betaalde belastingbedrag aan belanghebbende. Daarnaast heeft het Hof de proceskosten opnieuw vastgesteld en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 april 2020.