In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende, een vennootschap onder firma (VOF), omzetbelasting verschuldigd is wegens privégebruik van een woning die door de firmanten is gebouwd. De firmanten, [A] en [B], hebben de woning in 2010 in gebruik genomen, waarbij de woning grotendeels privé werd gebruikt en deels zakelijk als werkruimten. Belanghebbende had eerder omzetbelasting op aangifte voldaan over de jaren 2015, 2016 en 2017, maar de Inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Nederland had de beroepen van belanghebbende tegen deze uitspraken eveneens ongegrond verklaard.
Het Hof oordeelde dat de woning niet tot het bedrijfsvermogen van belanghebbende behoort, omdat de firmanten de feitelijke beschikkingsmacht over de woning hebben. Het Hof verwijst naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en concludeert dat belanghebbende ten onrechte de voorbelasting op de bouw van de woning heeft afgetrokken. Aangezien de woning niet tot het bedrijfsvermogen behoort, is belanghebbende geen omzetbelasting verschuldigd voor het privégebruik door de firmanten. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en gelast de Inspecteur om aan belanghebbende een teruggaaf van omzetbelasting te verlenen van € 5.028 voor elk van de tijdvakken in kwestie, evenals een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van de eigendomsstructuur en de feitelijke beschikkingsmacht bij de beoordeling van de belastingplicht voor omzetbelasting in situaties waarin privégebruik van onroerend goed door ondernemers aan de orde is.