In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarden van de onroerende zaken gelegen aan [a-straat] 11 en 13 te [A]. De heffingsambtenaar had de waarde van deze panden vastgesteld op respectievelijk € 664.000 en € 1.959.000 per waardepeildatum 1 januari 2016. De belanghebbende, [X] B.V., was het niet eens met deze waarderingen en had hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond had verklaard.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank in haar uitspraak het recht op wederhoor had geschonden door de belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen te reageren op nieuwe stukken die door de heffingsambtenaar waren ingediend. Hierdoor werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het Hof besloot zelf in de zaak te voorzien en oordeelde dat de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarden aannemelijk had gemaakt. De belanghebbende had geen voldoende onderbouwing gegeven voor haar stelling dat de waarden te hoog waren.
Daarnaast werd er een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend aan de belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het Hof verklaarde de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan de belanghebbende voor de kosten in hoger beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 april 2020.