ECLI:NL:GHARL:2020:3191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
200.259.066
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging door gemeente op contant geld in kluis van bijstandsgerechtigd echtpaar en eigendomsclaim door kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beslaglegging door de gemeente Borne op € 60.000,- aan contant geld dat in een kluis lag, gehuurd door de ouders van de appellanten, [de zus] en [de broer]. De gemeente had de uitkering van de ouders ingetrokken en een terugvordering ingesteld omdat zij niet opgaven dat er contant geld in de kluis aanwezig was. De kinderen vorderden het geld terug, stellende dat zij de eigenaren waren van het geld, dat zij in de loop der jaren aan hun ouders in bewaring hadden gegeven. De rechtbank had hun vorderingen afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun eigendom.

Het hof oordeelde dat de appellanten voldoende bewijs hadden geleverd dat het geld hen toebehoorde, ondanks tegenstrijdigheden in eerdere verklaringen. Het hof wees op de culturele context waarin het geld was gegeven en bewaard, en concludeerde dat de gemeente niet had aangetoond dat het geld niet aan de appellanten toebehoorde. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [de zus] en [de broer] toe, inclusief de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De gemeente Borne werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.259.066 en 200.259.102
(zaaknummers rechtbank Overijssel 217696 en 219776)
arrest van 14 april 2020
in de zaak (200.259.066)
van:
[appellante1],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [de zus] ,
advocaat: mr. F.M. Schmitz,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Borne,
zetelende te Borne,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente Borne,
advocaat: mr. G.J. Hollema.
in de zaak (200.259.102)
van:
[appellante2],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [de broer] ,
advocaat: mr. F.M. Schmitz,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Borne,
zetelende te Borne,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente Borne,
advocaat: mr. G.J. Hollema.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep in beide zaken

1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 25 juni 2019 hier over. In deze arresten is een enkelvoudige comparitie van partijen gelast, die niet is doorgegaan.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.9 van het bestreden vonnis van 6 februari 2019.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

kern van de zaak
4.1
De gemeente Borne heeft beslag gelegd op € 60.000,- aan contant geld, dat in een kluis lag die gehuurd was door de ouders van [de zus] en [de broer] . Omdat de ouders niets hadden gemeld aan de gemeente over de inhoud van deze kluis heeft de gemeente besloten hun uitkering in te trekken ter zake een periode van bijna 5 jaar en om in verband daarmee een groot bedrag (€ 74.075,87) van hen terug te vorderen.
[de zus] en [de broer] hebben gesteld dat niet hun ouders maar zij eigenaar zijn van het geld dat in de kluis lag. Zij hebben dat geld in de loop der jaren aan hun ouders in bewaring gegeven en vorderen nu ieder voor zich het aan hen ieder toebehorende bedrag terug van de gemeente. [de zus] vordert veroordeling van de gemeente tot terugbetaling van € 35.270,- en [de broer] van € 24.730,-, met daarnaast rente en kosten.
de beslissing van de rechtbank
4.2
De rechtbank heeft beide vorderingen (in één vonnis) afgewezen omdat [de broer] en [de zus] onvoldoende (gemotiveerd) hebben gesteld om aan te nemen dat zij eigenaar zijn van het door hen gestelde deel van het geld. De rechtbank heeft daarbij gewezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen die [de zus] , [de broer] en hun vader hebben afgelegd in het kader van het onderzoek van de gemeente door eerst mevrouw [B]
(resulterend in een rapport van 30 mei 2017) en daarna door de heer [C] (sociaal rechercheur/buitengewoon opsporingsambtenaar, resulterend in een proces-verbaal) en schriftelijke verklaringen die zij in de procedure bij de rechtbank hebben overgelegd.
beoordeling hof
4.3
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [de zus] en [de broer] dienen te stellen en bewijzen dat de contante bedragen hen toebehoren. Deze verdeling van bewijslast vloeit voort uit de hoofdregel van artikel 150 Rv. De door de rechtbank genoemde bewijsvermoedens, die van belang kunnen zijn in een procedure waarbij een bezitter of houder van een goed partij is, spelen hier geen rol. Het geld is immers niet aangetroffen in het bezit van [de broer] en [de zus] .
4.4
Anders dan de rechtbank vindt het hof dat [de zus] en [de broer] voldoende hebben gesteld en ook bewezen om aan te nemen dat de contante bedragen aan hen toebehoren. De door de rechtbank gesignaleerde tegenstrijdigheden spelen daarbij voor het hof geen rol.
Daarbij is de volgende achtergrond van de zaak van belang, die naar voren komt uit de al bij de rechtbank overgelegde verklaringen van de [de zus] [de broer] en verduidelijkt is door de verklaringen van [de zus] , [de broer] en hun beide ouders die bij memorie van grieven zijn overgelegd. Uit deze verklaringen blijkt dat binnen de Turkse cultuur, waar de familie uit afkomstig is, vaak aanzienlijke bedragen aan contant geld cadeau wordt gegeven aan kinderen bij feestelijke gelegenheden, zoals een diploma-uitreiking of een besnijdenis en dat dit ook gebeurt bij een bruiloft. Ook blijkt uit die verklaringen dat het gebruikelijk is dat dit geld contant bewaard en apart gelegd wordt (ook om te sparen voor een bruiloft) en door de ouders in bewaring wordt gehouden voor hun kinderen. Dit verklaart dat zowel de vader als [de zus] en [de broer] desgevraagd in het onderzoek door de gemeente niet precies wisten hoeveel geld zich in totaal in de kluis bevond en daarover verschillend verklaarden. Het was niet relevant om dat precies bij te houden, maar wel om onderscheid te kunnen maken tussen het eigendom van de beide kinderen, zo hebben [de broer] en [de zus] gesteld. Dat onderscheid is ook gemaakt, zo blijkt nu duidelijk uit de in hoger beroep overgelegde verklaringen, waarin gedetailleerd wordt uitgewijd onder meer over de herkomst en de verpakking van het geld. Het was, naar nu blijkt, voor alle betrokkenen helder dat het geld van [de zus] , dat zij na haar echtscheiding in bewaring had gegeven aan haar ouders, zich bevond in vier pakketjes van aluminiumfolie en één witte envelop met een handgeschreven opschrift. Het eigendom van [de broer] bevond zich in één plastic zak met daarin losse bankbiljetten en één witte envelop (met daarin geld dat cadeau was gedaan door zijn opa/diens familie, bestemd voor zijn toekomstige bruiloft). Dat over de wijze van verpakking van het geld in de bij de rechtbank overgelegde verklaringen verschillend is verklaard, is in hoger beroep afdoende uitgelegd en deze details zijn ook niet van zodanig overheersend belang dat dit het oordeel van het hof anders maakt. Tegen de genoemde achtergrond acht het hof de overgelegde verklaringen voldoende geloofwaardig en consistent.
4.5
Het hof is kortom van oordeel dat [de zus] en [de broer] hebben bewezen dat de door hen gestelde contante bedragen aan hen toebehoren. De gemeente heeft weliswaar nog bewijs, in het bijzonder door het horen van getuigen aangeboden, maar heeft daarbij niet aangegeven welke getuigen gehoord zouden kunnen worden en wat deze zouden kunnen verklaren. De gemeente heeft bovendien in het kader van haar eigen onderzoek al de gelegenheid gehad de [de zus] [de broer] uitgebreid te ondervragen, zodat ook daarom een nadere toelichting van het bewijsaanbod wordt gemist. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd.
De subsidiaire vorderingen tot veroordeling van de gemeente Borne tot betaling aan [de zus] van € 35.270,- en tot terugbetaling aan [de broer] van € 24.730,- zullen worden toegewezen. Wettelijke rente daarover is niet gevorderd. De gemeente zal ook worden veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten, die conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten voor [de zus] € 1.127,- bedragen en voor [de broer] € 1.022,-- . Bovendien zal de gemeente worden veroordeeld om aan [de zus] en [de broer] terug te betalen hetgeen zij op grond van het bestreden vonnis hebben voldaan, vermeerderd met de ditmaal wel gevorderde wettelijke rente.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de gemeente Borne in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [de zus] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 103,39
- griffierecht
€ 79,-
totaal verschotten € 182,39
- salaris advocaat € 1.390,- (2 punten x tarief III ad € 695,- per punt).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de zus] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht €
324,-
totaal verschotten € 423,01
- salaris advocaat € 1.391,- (1 punt x appeltarief III).
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [de broer] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 103,39
- griffierecht €
895,-
totaal verschotten € 998,39
- salaris advocaat € 1.390,- (2 punten x tarief III ad € 695,- per punt).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de broer] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht €
741,-
totaal verschotten € 840,01
- salaris advocaat € 1.391,- (1 punt x appeltarief III)
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak 200.259.066:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 6 februari 2019 en doet opnieuw recht:
veroordeelt de gemeente Borne om aan [de zus] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 35.270,- aan hoofdsom en € 1.127,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt de gemeente Borne daarnaast om al hetgeen [de zus] op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan als onverschuldigd terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening door [de zus] tot de dag der algehele voldoening door de gemeente Borne;
veroordeelt de gemeente Borne in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [de zus] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op €182,39 voor verschotten en op € 1.390,-voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 423,01 voor verschotten en op
€ 1.391,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt de gemeente Borne in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval de gemeente Borne niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
in de zaak 200.259.102:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) van 6 februari 2019 en doet opnieuw recht:
veroordeelt de gemeente Borne om aan [de broer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 24.730,- aan hoofdsom en € 1.022,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt de gemeente Borne daarnaast om al hetgeen [de broer] op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan als onverschuldigd terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der voldoening door [de broer] tot de dag der algehele voldoening door de gemeente Borne;
veroordeelt de gemeente Borne in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [de broer] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 998,39 voor verschotten en op € 1.390,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 840,01 voor verschotten en op
€ 1.391,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt de gemeente Borne in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval de gemeente Borne niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
in beide zaken:
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, S.M. Evers en D. Stoutjesdijk, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020.