Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep in beide zaken
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.De slotsom
€ 79,-
324,-
895,-
741,-
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beslaglegging door de gemeente Borne op € 60.000,- aan contant geld dat in een kluis lag, gehuurd door de ouders van de appellanten, [de zus] en [de broer]. De gemeente had de uitkering van de ouders ingetrokken en een terugvordering ingesteld omdat zij niet opgaven dat er contant geld in de kluis aanwezig was. De kinderen vorderden het geld terug, stellende dat zij de eigenaren waren van het geld, dat zij in de loop der jaren aan hun ouders in bewaring hadden gegeven. De rechtbank had hun vorderingen afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun eigendom.
Het hof oordeelde dat de appellanten voldoende bewijs hadden geleverd dat het geld hen toebehoorde, ondanks tegenstrijdigheden in eerdere verklaringen. Het hof wees op de culturele context waarin het geld was gegeven en bewaard, en concludeerde dat de gemeente niet had aangetoond dat het geld niet aan de appellanten toebehoorde. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van [de zus] en [de broer] toe, inclusief de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De gemeente Borne werd veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.