ECLI:NL:GHARL:2020:3190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
200.233.115
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over declaratie advocaat en beroepsfouten in de dienstverlening

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellante en de besloten vennootschap Grootjans Advocaten B.V. over een declaratie van € 1.827,71 voor juridische diensten die door advocaat mr. [B] zijn verricht. Appellante heeft de overeenkomst met de advocaat ontbonden, omdat zij meent dat er beroepsfouten zijn gemaakt. De tuchtrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een beroepsfout is begaan door de advocaat, namelijk het onterecht verlenen van uitstel aan de wederpartij. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geoordeeld dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd was. Het hof heeft de hoogte van de declaratie beoordeeld en vastgesteld dat de werkzaamheden niet onredelijk waren, maar dat appellante al een bedrag van € 726,- had betaald. Het hof heeft de vordering van Grootjans Advocaten gedeeltelijk toegewezen, maar het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het de volledige betaling van de factuur betreft. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, en het hof heeft de partijen veroordeeld tot betaling van hun eigen kosten. Het arrest is uitgesproken op 14 april 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.115
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 5753070)
arrest van 14 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Grootjans Advocaten B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Grootjans,
advocaat: mr. [B] .

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 maart 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van 6 november 2018, met de daarin vermelde stukken;
- de memorie van grieven van 5 februari 2019;
- de memorie van antwoord, met productie;
- de rolbeslissing van 30 april 2019, waarbij de zaak ambtshalve is geroyeerd;
- het verzoek van [appellante] van 14 augustus 2019, waarbij de zaak weer is opgebracht.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vordering en de beslissing in hoger beroep

2.1
Grootjans stelt dat zij in opdracht van [appellante] werkzaamheden heeft verricht, maar dat [appellante] , ondanks sommatie, de daarbij behorende eindfactuur onbetaald heeft gelaten. Zij vordert daarom (in conventie) betaling van € 1.827,71 met de wettelijke rente daarover en veroordeling van [appellante] in de proceskosten van dit geding.
2.2.
Daarmee is [appellante] het niet eens. Volgens [appellante] is Grootjans tekortgeschoten in de uitvoering van haar werkzaamheden en heeft zij daardoor schade geleden. Zij vordert daarom (in reconventie) betaling van € 2.046,50 met de wettelijke rente daarover en veroordeling van Grootjans in de proceskosten van dit geding.
2.3
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 1 november 2017 de vordering van Grootjans toegewezen en de vordering van [appellante] afgewezen. [appellante] heeft een aantal bezwaren (grieven) tegen dit eindvonnis. Zij heeft daarom hoger beroep ingesteld en vordert de vernietiging van het eindvonnis en voorts dat het hof in conventie de vordering van Grootjans voor zover deze het (reeds door haar betaalde) bedrag van € 726, inclusief btw, te boven gaat, zal afwijzen en dat het hof in reconventie haar vordering zal toewijzen. Grootjans heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Dit geschil gaat over de einddeclaratie van Grootjans voor werkzaamheden die mr. [B] in de periode van september tot december 2016 als advocaat voor [appellante] heeft verricht en over de schade die [appellante] vanwege tekortschieten door mr. [B] stelt te hebben geleden.
3.2
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
( a) Mr. [B] (hierna: [B] ), werkzaam bij Grootjans, heeft [appellante] vanaf september 2016 bijgestaan als advocaat bij het tot stand brengen van de echtscheiding met nevenvorderingen, zoals de vaststelling van de kinder- en partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, tussen [appellante] en haar inmiddels ex-echtgenoot;
( b) Bij e-mailbericht van 23 december 2016 heeft [appellante] aan [B] bericht dat zij met onmiddellijke ingang de overeenkomst van opdracht buitengerechtelijk (volledig) ontbindt omdat de advocaat in haar visie fouten heeft gemaakt.
( c) Bij e-mailbericht van 27 december 2016heeft [B] bericht dat hij bereid is zijn werkzaamheden als advocaat per direct te staken en dat hij instemt met de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst, zoals door haar verzocht. [B] bericht voorts dat hij geen enkele fout heeft gemaakt in de zaak van [appellante] en dat de door haar gestelde eisen juridisch en feitelijk irreëel en niet haalbaar zijn.
( d) Grootjans heeft bij eindfactuur van 10 januari 2017 aan [appellante]
€ 1.827,71 inclusief btw en kantoorkosten in rekening gebracht. [appellante] heeft op enig moment nadat deze betalingstermijn was verstreken een bedrag van € 726, inclusief btw, voldaan. Het nadien resterende bedrag heeft zij onbetaald gelaten.
( e) [appellante] heeft in januari 2017 een klacht ingediend tegen [B] bij de deken van de Orde van Advocaten. Bij beslissing van 20 augustus 2018 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden is de klacht van [appellante] op twee onderdelen gegrond verklaard. De onderdelen hebben betrekking op de klacht dat [B] in strijd met haar expliciete instructies om geen nader uitstel aan de wederpartij te verlenen voor het indienen van een verweerschrift, dat uitstel toch, buiten medeweten van [appellante] om, aan de waarnemend collega van de advocaat van de wederpartij heeft verleend. Alle overige klachten zijn ongegrond verklaard. De Raad heeft de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 25 februari 2019 de beslissing van de Raad bekrachtigd.
3.3
Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld, op grond van wat de ene partij heeft gesteld en door de ander is erkend of niet is betwist. Daarmee is het belang van [appellante] aan grief 1 komen te ontvallen, waarbij nog opgemerkt wordt dat het aan de rechter is om uit de aldus vaststaande feiten (alleen) die feiten te selecteren die hij voor zijn beoordeling van het geschil en de beslissing van belang acht. In zoverre faalt grief 1. De overige grieven zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
Tekortkoming, ontbinding, waardering prestatie: klachten over de kwaliteit van de werkzaamheden
3.4
Als meest verstrekkend verweer tegen de factuur van Grootjans voert [appellante] aan dat [B] is tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan haar en dat zij de overeenkomst op die grond gerechtvaardigd heeft ontbonden, waardoor zij met toepassing van artikel 6:272 BW tot niet meer verplicht is dan betaling van de waarde die de prestatie van [B] voor haar heeft gehad en die zij -zo begrijpt het hof- bepaalt op het reeds door haar betaalde bedrag van € 726. Zij betoogt dat de werkzaamheden niet kunnen worden gedeclareerd, omdat deze:
a. a) onnodig zijn veroorzaakt of ontstaan doordat [B] de wens van [appellante] weigerde of negeerde en daarover onnodig een dialoog voerde:
i. [B] weigerde uit strategische overwegingen een kortgeding te starten;
ii. [B] weigerde te handelen volgens de instructie van [appellante] dat zij geen risico wilde lopen betreffende de partneralimentatie, adviseerde niet over dit risico, en volstond met advies om akkoord te gaan met afstand doen van partneralimentatie;
iii. [B] ging in strijd met de instructie van [appellante] akkoord met uitstelverzoek van de wederpartij;
iv. [B] weigerde de uitdrukkelijke wens van [appellante] dat zij niet akkoord wilde gaan met een niet-wijzigingsbeding
iv. [B] declareert werkzaamheden zonder grondslag.
b) onnodig en ten onrechte zijn veroorzaakt doordat de stukken niet goed gelezen werden;
c) de werkzaamheid berust op een feitelijke onjuistheid (fout);
d) de werkzaamheid berust op een juridische onjuistheid/ het ontbreken van een juridisch oordeel;
e) [B] de belangen van [appellante] en haar kinderen miskende;
f) de werkzaamheden inhoudelijk ondermaats waren, zodat sprake is van een schending van de inspanningsverplichting.
3.5
Ontbinding van een overeenkomst vereist dat sprake is van een tekortschieten door de beroepsbeoefenaar. Voor de beoordeling van de vraag of een advocaat (een) beroepsfout(en) heeft gemaakt, geldt als maatstaf dat getoetst moet worden of de advocaat in de uitvoering van zijn dienstverlening heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in gelijke omstandigheden mocht worden verwacht.
3.6
Voor de beoordeling van de vraag of in dit geval sprake is van (een) beroepsfout(en) is van belang dat [appellante] het handelen van [B] ter toetsing heeft voorgelegd aan de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de diverse door [appellante] aan [B] verweten gedragingen onderzocht. Daarbij heeft de tuchtrechter dezelfde maatstaf tot uitgangspunt genomen als geldt voor de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een advocaat (zie de beslissing van de raad van discipline onder 5.2 en 5.3) inhoudend dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. [1] De tuchtrechter heeft op basis van de overgelegde stukken en de gemotiveerde betwisting van [B] geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat [B] klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Wel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft de Raad geoordeeld dat [B] in strijd met de instructies van [appellante] toch een uitstel van vier weken heeft verleend aan de wederpartij voor het indienen van een verweerschrift. Het hof van discipline heeft dat oordeel bekrachtigd.
3.7
Het hof volgt de tuchtrechter in zijn overwegingen en oordeel met betrekking tot het zorgvuldig handelen van [B] . Dat brengt mee dat – op het punt van het verlenen van uitstel ten behoeve van de advocaat van de wederpartij – een beroepsfout kan worden vastgesteld. Het hof ziet in hetgeen door [appellante] is aangevoerd geen aanknopingspunten om meer of andere beroepsfouten vast te stellen dan de tuchtrechter heeft aangenomen, nu het in dit geschil om hetzelfde feitencomplex gaat en [appellante] onvoldoende (concreet met stukken) heeft onderbouwd dat of waarom van het oordeel van de tuchtrechter over de gestelde handelingen van [B] zou moeten worden afgeweken. De vaststelling dat sprake is van een beroepsfout, brengt mee dat [appellante] de overeenkomst heeft kunnen ontbinden. De ontbinding heeft tot gevolg dat reeds geleverde prestaties ongedaan gemaakt moeten worden en dat, nu de prestaties van de advocaat niet ongedaan gemaakt kunnen worden, de waarde daarvan moet worden vergoed (6:272, lid 1 BW). [appellante] beroept zich er op dat voor zover de door de advocaat geleverde prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt, die waarde moet worden beperkt tot de werkelijke waarde voor [appellante] (6:272, lid 2 BW). Anders dan [appellante] betoogt, ziet het hof onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding om de werkelijke waarde lager te stellen dan het bedrag dat door Grootjans is gefactureerd. Vast staat immers dat alleen op het punt van het uitstel verlenen kan worden geoordeeld dat die handeling niet aan de verbintenis beantwoordde en dus geen werkelijke waarde voor [appellante] heeft gehad. Nu uit de factuur niet blijkt dat [B] voor deze activiteit tijd geschreven heeft, moet worden geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de gedeclareerde werkzaamheden op de factuur op die grond naar beneden bij te stellen. Het beroep op artikel 6:272 lid 2 BW faalt.
Begroting declaratie: klachten over de omvang van de werkzaamheden
3.8
[appellante] heeft in hoger beroep ook bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de declaratie, omdat volgens haar een deel van de werkzaamheden niet zijn verricht. Dat betoog faalt. Grootjans heeft bij de eindfactuur een specificatie overgelegd van de in rekening gebrachte werkzaamheden, telkens per eenheid van zes minuten en tegen het door partijen overeengekomen uurtarief. In totaal heeft [B] in de periode van 17 oktober 2016 tot en met 27 december 2016 7,5 uur aan werkzaamheden gedeclareerd, waaronder veel e-mailcorrespondentie (met stevige inhoud) en het lezen en bestuderen van het echtscheidingsconvenant waarover [appellante] met haar toenmalige echtgenoot in onderhandeling was. De hoogte van de gedeclareerde werkzaamheden komt het hof onder de gegeven omstandigheden daarom niet onredelijk of ongegrond voor. Dat [appellante] zich niet kon verenigen met de door [B] verstrekte adviezen, doet er niet aan af dat deze werkzaamheden (het lezen en reageren) wel door [B] zijn verricht. Dat met het oog op de afwikkeling op 27 december 2016 0,12 minuten is gerekend, acht het hof evenmin onredelijk of ongegrond, met name nu voor de latere activiteiten in verband met de overdracht van het dossier geen tijd is geschreven. Tegen deze gespecificeerde weergave heeft [appellante] naar het oordeel van het hof vervolgens onvoldoende concreet (met stukken) onderbouwd dat en waarom de vermelde werkzaamheden niet zouden zijn verricht.
3.9
In hoger beroep is – na erkenning door Grootjans op de comparitie na aanbreng in hoger beroep – komen vast te staan dat [appellante] op enig moment een bedrag van € 726,- inclusief btw heeft betaald op de openstaande factuur van oorspronkelijk € 1.827,71. Een voorstel daartoe is door [appellante] gedaan bij brief van 12 april 2017 (productie 9 bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie). Dat brengt mee dat de vordering van Grootjans niet volledig toewijsbaar is en dat het vonnis, waarin [appellante] tot betaling van de volledige factuur met rente is veroordeeld, om die reden moet worden vernietigd. Het hof zal hierna de som van € 1.101,71 toewijzen. Het hof zal als onweersproken ook de vordering tot vergoeding van wettelijke rente toewijzen. Nu gesteld noch gebleken is op welke datum [appellante] € 726,- heeft betaald, zal de wettelijke rente worden bepaald over het bedrag van € 1.827,71 vanaf 20 februari 2017 tot de dag dat het bedrag van € 726,- is voldaan en over het dan resterende bedrag tot aan de dag van algehele voldoening.
Schadevergoeding
3.1
[appellante] heeft ten slotte betoogd dat zij als gevolg van het handelen van [B] schade heeft geleden. Zij vordert (a) de onderzoekskosten van de door haar ingeschakelde rechtsbijstandverlener mr. L.H.W.M. Koenen ten bedrage van € 786,50, (b) door haar extra verschuldigde boeterente ten bedrage van € 860, en (c) een bedrag van € 400 ter vergoeding van een deel van de kosten van de advocaat die het door gewenste kortgeding aanhangig heeft gemaakt.
3.11
De vordering tot vergoeding van schade strandt. Vast staat dat de beroepsfout van [B] uitsluitend bestaat in het – tegen de instructie van [appellante] in – verlenen van een uitstel aan de wederpartij. Dat [appellante] als gevolg van deze fout de door haar gestelde schade heeft geleden, is door haar onvoldoende onderbouwd. Dat zij zich tot andere rechtsbijstandsverleners heeft gewend is immers niet het gevolg van het verlenen van uitstel, maar van de omstandigheid dat zij tegen de adviezen van [B] in door het initiëren van een kortgeding de onderhandelingen over de inhoud van het echtscheidingsconvenant ten gunste van haar wilde beïnvloeden. Nu niet is komen vast te staan dat [B] [appellante] onzorgvuldig heeft geadviseerd (zie ook de e-mail van [appellante] aan [B] van 6 december 2016 waarin zij hem bericht zijn keuze om het kortgeding niet als strategisch middel in te willen zetten billijkt), is Grootjans niet aansprakelijk te houden voor haar keuze om zich door andere rechtsbijstandverleners te laten bijstaan en daarvoor (proces)kosten te maken. Er is derhalve geen grond voor toewijzing van de onder (a) en (c) gevorderde kosten. Dat zou anders kunnen zijn ter zake het gevorderde bedrag onder (b) omdat deze kosten volgens [appellante] het gevolg zijn van het verleende uitstel. Uit de stellingen van [appellante] in hoger beroep blijkt echter geenszins dat en waarom, de tekortkoming van [B] weggedacht, de boeterente niet verschuldigd zou zijn geraakt. Voor het niet verschuldigd zijn van de boeterente was immers nodig dat [appellante] en haar ex-echtgenoot onderling of rechtens overeenstemming bereikten over de overname van de echtelijke woning en dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou worden ontslagen, waarna zij de woning die zij reeds had gekocht kon afnemen. Volgens [appellante] kon de overeenstemming uitsluitend worden verkregen door het instellen van een kortgedingprocedure. Daarmee is het verband tussen het door [B] verleende uitstel in de echtscheidingsprocedure al verbroken: volgens [appellante] was niet de echtscheidingsprocedure, maar het kortgeding bepalend voor de opstelling van haar ex-echtgenoot en de mogelijkheid om de door haar gekochte woning af te nemen. Daarmee heeft zij onvoldoende onderbouwd dat de extra boeterente door het verlenen van uitstel door [B] is veroorzaakt.
3.12
Partijen hebben geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.

4.De slotsom

4.1
Het voorgaande voert tot de conclusie dat het vonnis voor zover in conventie onder 6.1 gewezen moet worden vernietigd. Nu de wijziging van het dictum van het bestreden vonnis een gevolg is van een feitelijke aanvulling (de gedeeltelijke betaling op de openstaande factuur) die redelijkerwijze al in eerste aanleg kon worden aangevoerd, zal het hof de in conventie in eerste aanleg gewezen kostenveroordeling in stand laten. De overige grieven falen. Het bestreden vonnis zal daarom, behoudens het bepaalde onder 6.1, worden bekrachtigd.
4.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2017, behoudens het bepaalde onder 6.1 van het dictum, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellante] tot betaling van € 1.101,71 te vermeerderen met de wettelijke rente over het (oorspronkelijke) bedrag van € 1.827,71 vanaf 20 februari 2017 tot aan de dag van ontvangst door Grootjans van het bedrag van € 726,- van [appellante] en vanaf die ontvangstdatum te vermeerderen met de wettelijke rente van het dan resterende bedrag tot aan de dag van algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, H. Wammes en J. Wolbrink, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 april 2020.

Voetnoten

1.Zie o.m. HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406.