In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurder van Metamo B.V. wegens het voortzetten van een verlieslatend bedrijf in de periode voorafgaand aan het faillissement. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de curator van Metamo B.V. de bestuurders aansprakelijk wilde stellen op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur en generieke schuldeisersbenadeling. De curator stelde dat Metamo al sinds 2001 verliesgevend was en dat de bestuurders het faillissement hadden moeten aanvragen na de opzegging van het bankkrediet in juni 2012. De bestuurders betwistten dit en voerden aan dat zij in overleg waren met de bank en andere stakeholders, en dat er plannen waren voor een mogelijke verkoop van het bedrijf.
Het hof oordeelde dat de curator onvoldoende had aangetoond dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement was. De bestuurders hadden voldoende aannemelijk gemaakt dat andere omstandigheden, zoals de economische crisis, een belangrijke rol speelden. Het hof concludeerde dat de aansprakelijkheid van de bestuurders niet kon worden gebaseerd op artikel 2:248 BW, maar dat er wel sprake was van generieke schuldeisersbenadeling. De zaak werd aangehouden om de curator gelegenheid te geven zich uit te laten over de schade die door het onrechtmatig handelen zou zijn veroorzaakt. De beslissing werd genomen op 21 april 2020, waarbij het hof de zaak naar de roldatum verwees voor het nemen van een akte door de curator.